MijnTuin.org
Wil je gepersonaliseerde informatie ontvangen over jouw tuin?
Heb je reeds een MijnTuin.org account? Aanmelden
Registreer je nu gratis!
Foto: Sla (kropsla) +

Groeit in 10817 tuinen

Latijnse naam
Lactuca sativa var. capitata
Andere benamingen
Botersla
Hoogte
0 - 30 cm
Kleur
Winterhard
Ja, Matig, Neen
PH
Neutraal, Zuur
Vochtigheid
Normaal
Licht
Zon, halfschaduw
Evergreen
Bladverliezend

Algemene omschrijving

Beschrijving:

Kropsla (of latuw of botersla) is moeilijk weg te denken uit ons menu. Dat was ook al 2500 jaar geleden zo bij de Egyptenaren. Ook Grieken en Romeinen lustten wel een vers blaadje sla. Die sla was toen nog niet van een krop afkomstig, maar werd als een bos fijne blaadjes geteeld. In onze contreien was kropsla al in de 16e eeuw gekend. Men at haar met wat azijn besprenkeld. Vandaag is het een economisch heel belangrijke groente. Van mei tot oktober is sla vers te verkrijgen uit de vollegrond; tijdens de andere maanden komt kropsla uit de serre.
Verse sla bestaat voor 95% uit water. De Latijnse naam Lactuca doelt op het melksap dat in de plant voorkomt. Dat melksap bevat stoffen die in grote hoeveelheid giftig zijn. Bij normale hoeveelheden is het effect beperkt: vele mensen worden er slaperig van. Traditioneel is sla een belangrijk bestanddeel in rauwkostbereidingen, zelfs in die mate dat het woord sla of slaatje nu ook slaat op alle rauwkostbereidingen, denk maar aan komkommersla. Sla wordt soms ook in soepen verwerkt, dat kan een oplossing zijn als je te veel sla hebt.
Het geslacht Lactuca bestaat uit heel wat bladgroenten, waarvan de gewone kropsla of botersla de bekendste is. Het is dan ook op deze teelt dat we hier verder zullen ingaan. De andere slasoorten uit dit geslacht (ijsbergsla, bindsla, snijsla, pluksla, krulsla, eikenbladsla en stengelsla) worden verder afzonderlijk besproken.

1. Plant

Sla is een eenjarige kruidachtige plant. Ze bezit een penwortel met zijwortels. Van een stengel kan je nauwelijks spreken omdat de bladeren er heel dicht bij elkaar staan. De kiemblaadjes zijn zo goed als rond. De eerste tien tot vijftien blaadjes zijn langwerpig en hebben een duidelijke bladsteel. Daarna vormen zich geleidelijk een groot aantal bladeren die zodanig gevouwen zijn dat ze samen een gesloten krop vormen, ongeveer zoals bij sluitkool. De bladeren zijn licht geelgroen tot donkergroen van kleur, soms met rode vlekken, enkele helemaal rood. De binnenste bladeren zijn altijd lichter. De meeste kropslarassen hebben een gave bladrand.
Sla reageert hevig op licht: niet alleen is ze een lichtkiemer, maar vooral de daglengte speelt bij sommige rassen een doorslaggevende rol. We kunnen twee groepen rassen onderscheiden:

Daglengtegevoelige rassen
deze planten schieten door als de dag zowat 16 uur duurt. Het zijn langedagplanten. In de zomer kunnen die geen krop vormen, want dan schieten ze voortijdig door. Veel oude rassen behoren tot deze groep. Bv. Meikoningin, geplant in mei, schiet in juni door.

Daglengteneutrale rassen
deze vormen in elk seizoen een krop en schieten dan, onafhankelijk van de daglengte, pas na een bepaalde tijd (na een bepaald aantal uren licht) door. Moderne zomerrassen gedragen zich echt dagneutraal; de oude zomerrassen doen dat in mindere mate.

2. Teeltwijzen

De zomerteelt is in omvang veruit de belangrijkste teelt: zij beslaat het grootste deel van het gewone teeltseizoen. Om vroeger sla te kweken zijn er verschillende mogelijkheden, maar de vrijsterteelt ligt het meest voor de hand.
Bij de keuze van rassen moet je rekening houden met de teeltwijze en de teeltduur. De teeltduur varieert van 12 tot 13 weken in het voorjaar en de herfst tot 8 weken in volle zomer.

Vroege teelt
Weeuwen-, vrijster- en lenteteelt hebben gemeen dat ze vóór de zomer kropsla leveren. Deze drie teelten gebeuren met vroege rassen. Weeuwensla wordt al in de herfst gezaaid en is daardoor minder populair. Vrijster- en lenteteelt hebben alle zaaibeurten in het voorjaar. Achtereenvolgens wordt er binnen en onder koud glas gezaaid, dan geplant onder koud glas en gaatjesfolie. De grenzen tussen de verschillende teeltwijzen zijn moeilijk te trekken. Dat is ook van minder belang, als je maar onthoudt dat sla het best kiemt en opgroeit bij temperaturen rond de 10°C en in het voorjaar onder beschutting heel wat beter groeit dan gewoon in de vollegrond.

Weeuwenteelt
Hierbij zaai je in oktober - november onder koud glas. Hark het zaad in en druk het aan. Strooi er dan een dun laagje wit zand over. Zet de plantjes in december in potten van 10 tot 12 cm en laat ze onder koud glas overwinteren. Als het niet vriest, moet de bak overdag gelucht worden om een te hoge lucht-vochtigheid te vermijden. Gieten doe je niet of nauwelijks. Bedek bij vriesweer de bak met rietmatten. In maart kan je de weeuwenplanten buiten op een beschut plekje uitplanten. Plant ze vooral niet te diep. Oogst in de maand mei.

Vrijsterteelt
In januari en februari kan je binnen sla zaaien: doe dat in een kamer met een temperatuur van 8 tot 12°C. Ofwel zaai je in een bakje, om daarna in potjes te verspenen, ofwel zaai je rechtstreeks in (pers)potjes van 5-6 cm. Hou de temperatuur laag. Na een tijdje kunnen de plantjes zelfs naar de koude bak verhuizen. Begin maart plant je ze dan onder koud glas of plastic uit. Rond die tijd kan je ook perspotplantjes kopen. Vroeg gezaaide vrijsters zijn bijna op hetzelfde moment oogstbaar als weeuwensla.

Lenteteelt
Vanaf half februari kan je onder koud glas zaaien, hoewel binnen zaaien nog heel de maand maart mogelijk blijft. De zaaigrond moet 10°C warm zijn. Meestal wordt de lenteteelt in zaaibakjes of perspotjes gezaaid en na een vijftal weken zonder verspenen buiten uitgeplant.
Vooral de vroegst uitgeplante planten dek je het best af met gaatjesfolie: zo groeien ze sneller. Op warme mei- en junidagen neem je de folie wel weg.
In de tweede helft van maart kan je ook in de vollegrond zaaien. Je zaait dan ter plaatse, dunt later uit en plant het uitdunsel ook nog eens uit. Maar of je veel vroeger zal oogsten dan met de zomerteelt, is erg onzeker.

Zomerteelt
Voor de zomerteelt is goede, vochthoudende tuingrond vereist. Op droogtegevoelige gronden schiet sla in deze periode al gauw door. Er worden typische zomerrassen voor gebruikt.
Je kan uitzaaien in perspotjes, op een zaaibedje buiten, of ter plaatse. Kies in de zomer een koele plek of dek het zaaisel af met nat gehouden jutezakken. Zaai om de paar weken een kleine hoeveelheid.

Herfstteelt
Van half juli tot half augustus kunnen herfstrassen gezaaid worden. De teelt verloopt zoals in de zomer. De laatste zaaisels kan je eventueel in de platte bak planten zodat je er bij guur weer glas op kan leggen.

Winterteelt
Bijzondere en heel weinig toegepast – enkel door amateurs – is de winterteelt. In de tweede helft van augustus zaai je speciale winterrassen en plant je ze uit in de koude bak. Vanaf oktober moet het glas erop. Wanneer vorst te vrezen valt, dek je de bak af met matten en breng je een laag stro aan tussen de planten. Winterkropsla is losser en minder mals dan andere sla. Soms kan er voor de jaarwisseling al wat van de jonge plantjes geoogst worden.

3. Rassen

Het economisch belang van de slateelt heeft ertoe geleid dat er een groot assortiment rassen op de markt is. Het valt onmiddellijk op dat beroeptelers totaal andere rassen gebruiken dan liefhebbers. Die laatsten gebruiken immers vooral de oude rassen, die veelal minstens 50 jaar oud zijn en door de beroepstelers al lang opzij zijn geschoven. Degeneratie beroepsrassen die daarna gekomen is (Hilde, Suzan, Appia) is inmiddels ook naar de amateuteelt verwezen en vervangen door een omvanrijke reeks elkaar snel aflossende rassen, die voor de amateur nauwelijks verkrijgbaar zijn. Anders dan de oude rassen, zijn de nieuwste meestal resistent tegen valse meeldauw en slamozaïekvirus.

Vroege, zomer- en herfstrassen
In onderrstaande lijst vind je de meest verspreide rassen, met vermelding van de teelt waar ze voor geschikt zijn, en of het oude dan wel nieuwe rassen zijn. Hier volgen wat meer bijzonderheden over deze rassen:

Oude rassen:
- Meikoningin: bekendste vroege sla, groene kroppen met vaak rode verkleuringen aan de rand.
- Goudgele Gotte (of Steenkrop): kleine, losse, gele kropjes. Dit ras is bekender dan snijsla.
- Wonder der 4 Jaargetijden (ook Roodwonder of Besson Rouge): rode kroppen geschikt voor vroege, zomer- en herfstteelt. Het buitenblad is sterk gebobbeld en roodbruin. Binnenin zijn de bladeren geelgroen van kleur met gekleurde randen.
- Attractie (met diverse selecties): groen, geschikt voor vroege en zomerteelt.
- Zwart Duits: traditioneel zomerras met malse kroppen.
- Kragraner Sommer: voor zomerteelt.
- Dikke Blonde: voor zomer.
- Bon Jardinier: met lichtrode bladrand voor zomer.
- Zomerkoning: zomerras.
- Grote Gele Laat Doorschietende: grote zachte krop, herfstras.
- Wonder van Voorburg (Silvester, Triumphator): traditioneel herfstras.
- Julikoningin: zwart zaad, ronde, sterk gesloten krop, schiet niet makkelijk door.
- Merveille d’Hiver: lichtgroen.
- Speckels: bleekgroen en rood.
- Twellose Gele: herfst-, winter-, lenteteelt.
- Maravilla de Verano
- Tom Thumb (Klein Duimpje): mini-sla, 1 krop per persoon.

Veel voorkomende moderne rassen:
- Hilde: helgroene krop voor vroege en zomerteelt.
- Suzan: vroege en zomerteelt.
- Appia: zware groene sla voor vroege en zomerteelt.
- Clarion: zomer en herfst.
- Rigoletto: vroeg en herfst.
- Neckarreuzen, selectie Zomerdiamant: vroeg en zomer.

Winterrassen
De bekendste rassen zijn Blonde Passie, Bourguignonne en Val d’Orge, Rouge d’hiver, Merveille d’hiver. Dit zijn oude rassen.

Rode rassen
Enkele kropslarassen hebben een roodachtig blad. De rode kleuring is heviger bij trage groei en lage temperatuur. Het blad is meestal heel zacht. Het ras Wonder der 4 Jaargetijden is behoorlijk populair. Minder gekend zijn Bruine Trotskop (herfst), Bruine Winter, Speckels, Rouge d’hiver en de Verrières.

Batavia- en Laibacher Eis-types
Hiermee bedoelen we enkele oude rassen, die qua uiterlijk ergens tussen gewone kropsla en ijsbergsla in staan. Ze worden ook verkocht als sla-andijvie. Ze hebben een iets dikker en gebobbeld blad met een sterk gegolfde bladrand.
Het type Batavia omvat oude Franse rassen met geelgroen blad:
- Batavia, Blonde van Parijs: zomerteelt.
- Batavia, Dorée de Printemps: alle teelten.
- Batavia, Rode Grenoble: alle teelten.
- Batavia, Reine des Glaces: vroege zomerteelt, dichte krop.
Van Duitse afkomst is het Laibacher Eistype. Het gelijknamige ras heeft een lichtgroen blad met roodbruine randen. Het is minder knapperig dan de eigenlijke ijsbergsla.

Glasrassen
Voor de teelt in serre of koude bak gebruiken de amateurs vroege rassen, bij voorkeur Meikoningin. Enkele zaadhuizen hebben ook speciale glasrassen in huis, zoals Tardisix.

4. Bodem

Sla is met de meeste grondsoorten tevreden, maar stelt wel hoge eisen aan de water- en voedsel-voorziening. Grond die uit zichzelf veel vocht kan leveren – weinig extra water verlangt dus – is de beste kropslagrond. Als de plant niet aan voldoende vocht kan komen – ook gedurende korte tijd – schiet hij gemakkelijk door. Humusrijke grond is dus aangewezen. Sla verlangt een normale zuurtegraad; te zure grond is nadelig.

Op zandgronden is de sla vroeger oogstbaar maar losser van krop. Zwaardere grond geeft een tragere groei en een vastere krop.

5. Bemesting

Sla moet zich ongestoord kunnen ontwikkelen en daarom voortdurend over voldoende voedingsstoffen beschikken. We raden daarom een stevige hoeveelheid verteerde compost of stalmest aan.
Overdreven stikstofbemesting en het gebruik van snelwerkende meststoffen zoals verse kippenmest en bloedmeel zijn uit den boze. Een teveel aan stikstof geeft een vlotte groei maar ook meer kans op ziekten en op hoge nitraatgehaltes in de slabladeren.
Typisch voor sla is ook dat het gewas hoge zoutconcentraties vreest. Op een grond die heel veel zouten bevat, treedt veelvuldig rand op. We zien een ongelijke groei en een donkere bladkleur, en het blad sterft vroegtijdig af. Hoge zoutconcentraties worden vooral veroorzaakt door intensief gebruik van kunstmeststoffen, hoewel ook na zware organische bemestingen het zoutgehalte behoorlijk kan oplopen. In de vollegrond is dat voor de planten niet direct een probleem, omdat de neerslag veel zouten doet uitspoelen. In serres is die uitspoeling veel kleiner en kan het zoutgehalte na een tijd te hoog oplopen.

6. Standplaats

Sla mag dan overduidelijk een bladgewas zijn, toch hoeven de paar kropjes die de doorsneeliefhebber heeft staan, niet noodzakelijk op het perceel van de bladgewassen te komen. Je moet vooral regelmatig kleine hoeveelheden kweken, zoniet zit je met veel te veel kroppen die eigenlijk al lang geoogst hadden moeten zijn en waar de bladluizen zich aan te goed doen. Die kroppen gaan daarna alle doorschieten.
Waar die paar slaplantjes dan precies worden uitgeplant, is van weinig belang, ook vanwege de korte groeiduur.
Voor zover dat nodig is, kan je sla combineren met teelten die een langere groeitijd hebben: bv. tussen jonge preiplanten, of naast een pas gezaaide rij boontjes. Wie veel sla in de serre zet, moet toch proberen een vruchtwisseling van 1 op 3 aan te houden. In de gangbare beroepsglasteelt, waar sla vaak zichzelf opvolgt, ofwel afgewisseld wordt met tomaten, zit men al vlug met bodemmoeheid. Die wordt bestreden met chemische grondontsmetting of stomen, gevolgd door doorspoelen (verschillende keren na elkaar flink beregenen). Na een tomatenteelt, een gewas dat zwaar bemest wordt, wordt de grond ook vaak doorgespoeld, om het teveel aan minerale zouten uit te spoelen. Nadelige gevolgen van doorspoelen zijn: ernstige schade aan de bodemstructuur, vervuiling van het grondwater, gebruik van grote hoeveelheden water.

7. Opkweken

Sla wordt bijna altijd voorgezaaid. Daarvoor bestaan verschillende methoden.

Zaaien
In alle types sla vinden we rassen met wit en zwart zaad. Sla is een lichtkiemer en wordt altijd zeer oppervlakkig gezaaid. Tijdens de kieming verdraagt zij geen hoge temperaturen; een bodemtemperatuur van 12°C is ideaal. Je kan zaden 6 tot 8 uur in water van 12 tot 15°C voorweken. Als je ze daarna mengt met vochtig zand bij temperaturen tussen 12 en 20°C, kiemen ze binnen twee dagen. In een bakje zaai je maximum 2 mm diep. Dek de zaden bij voorkeur af met wit zand. Je kan ook rechtstreeks in perspotjes zaaien. Alleen voor de zomerteelt zaai je buiten op een beschut plekje. Verhitting is nefast voor het zaad. Op warme zomerdagen dek je het zaaibed daarom af met nat gehouden jutezakken, of zaai je in bakjes of op een koelere plaats. Op een zaaibedje mag je vooral niet te dicht zaaien. De langgerekte plantjes die je dan krijgt, geven nooit goede kroppen. Wie ter plaatse zaait, kan het uitdunsel uitplanten. Die kroppen zijn dan een tweetal weken later klaar.
Sommige tuiniers vinden dat slaplanten het best zo weinig mogelijk verplant worden. Hun ervaring is dat ter plaatse gezaaide planten beter bestand zijn tegen ziekten en aantastingen.

Verspenen
Doorgaans wordt sla alleen bij de winterteelt en bij de weeuwenteelt verspeend als ze al niet in perspot gezaaid is. Verspenen of inpotten gebeurt als het eerste kiemblaadje te zien is, heel vroeg dus. Bij het planten zorg je ervoor dat de kiemblaadjes net boven de grond uitkomen.

Planten
Bij een grootte van ongeveer 6 cm worden slaplantjes uitgeplant. Oudere planten schieten gemakkelijk in zaad. Als ze binnen of onder beschutting gezaaid werden, moet je ze eerst afharden. Probeer de plantjes altijd met kluit uit te planten en niet te diep of te ondiep te planten. Plant je te diep, dan komt de onderkant van de plant teveel in contact met de (natte) bodem en dan kunnen de bladeren rotten. Ondiep planten geeft minder stevige planten. Een normale plantafstand is 25 cm in het vierkant. Bij vroege en herfstteelten plant je iets ruimer. Dichter planten geeft kleinere kroppen.


8. Teeltzorgen

Gieten
Giet direct na het uitplanten, behalve bij vochtig weer. Bij droog weer giet je regelmatig, waar nodig om de 2-3 dagen. Gieten helpt tegen doorschieten, rand en ziektes.

Wieden en schoffelen
Je moet onder meer wieden om aantasting door schimmels en slakken tegen te gaan. Als er veel onkruid is, drogen de bladeren moeilijker op en rotten de onderste makkelijk weg. Om dezelfde reden kan je bij een rotgevoelige teelt als sla ¬beter niet mulchen. Je schoffelt beter regelmatig.

9. Oogst

Een krop sla snij je aan de basis met een scherp mes af. Als je genoeg sla hebt staan, kan je de eerste kroppen oogsten als ze nog klein zijn. Wie wacht tot ze allemaal groot zijn, zal plots te veel sla hebben. Te laat wegsnijden is nooit goed. Een krop die oogstbaar is en toch blijft staan, gaat doorschieten of krijgt last van rand, valse meeldauw of virus.

10. Bewaring

Kropsla bewaart slecht. Als je een geoogste krop bevochtigt met een plantenspuit, blijft hij langer fris. Maar zelfs dan is hij na amper drie dagen zonder koeling niet appetijtelijk meer: hij droogt uit, wordt slap en rot weg. Bij temperaturen tussen 2 en 5°C houdt kropsla het vier tot vijf dagen uit. Hou de relatieve luchtvochtigheid hoog, want de sla droogt in die omstandigheden minder snel uit. Beroepstelers dekken elke kist sla met een dekvel af.
De enige manier om echt lang van kropsla te genieten is de teelt te spreiden.

11. Zaadteelt

Uit sla kan je makkelijk zelf zaad winnen. Twee eigenschappen van sla zorgen daarvoor: sla is eenjarig, je moet de plant dus geen jaartje extra laten staan voor de zaadteelt. Bovendien is sla een zelfbestuiver, hoewel vreemdbestuiving door insecten ook mogelijk is. Als de bloemstengel moeilijk door de krop komt, dan snij je de krop in het midden wat in. Eens de bloemstengel door de krop, is het aan te raden de plant vast te binden aan een stevige stok die als steun dienst doet. De stengel wordt tot één meter hoog. Hij vertakt zich en vormt dan een groot aantal bloemhoofdjes, die elk 10 tot 20 kleine, gele lintbloempjes dragen. Drie tot vier weken na bloei en bevruchting is het zaad rijp en worden er zaadpluisjes gevormd. Deze zijn te vergelijken met de zaadpluisjes van een uitgebloeide paardebloem, wel zijn ze heel wat kleiner. Dan kan je de zaaddrager afsnijden en laten drogen in een goed verluchte, droge ruimte. Hang de zaaddrager omgekeerd boven een linnen doek. Als de stengel volledig is nagedroogd, kan je er het zaad uit verwijderen door de stengel op een hard oppervlak te slaan of door de schermen tussen je handen fijn te wrijven. Blaas om het kaf van het zaad te scheiden. Bewaar het zaad in een droge en koele ruimte.

Uit: Handboek Ecologisch Tuinieren, Velt

Berichten over deze plant