Mien Ruys
Mien Ruys 12 april 1904 - 9 januari 1999 | |||
‘Heden mijn loopbaan begonnen’, schreef Wilhelmina Jacoba Moussault-Ruys (beter bekend als Mien Ruys) op 12 september 1923 in haar dagboek. Ze was toen 19 jaar oud. Bij Moerheim, de in die tijd wereldvermaarde vaste plantenkwekerij van haar ouders in Dedemsvaart, was toen voorzichtig een begin gemaakt met een afdeling ontwerpen. Mien kreeg daar al spoedig de leiding van, want haar belangstelling gold niet zozeer het kweken van planten, maar veel meer hun toepassing in tuin en landschap. | |||
Omdat er toen in Nederland in die richting nog geen opleidingen bestonden, studeerde ze enige tijd aan de Landwirtschaftshochschule in Berlijn en volgde ze stages bij bevriende kwekerijen in Engeland. Om zelf ervaring op te doen kreeg ze een deel van de moestuin van haar ouders, waarin ze ging experimenteren met vormen en planten. Vanuit het ouderlijk huis trok ze een kaarsrecht pad de tuin in, tot tussen de vruchtbomen. Daar maakte ze een dwarspad en precies op de kruising een kleine vierkante vijver. Rond die vijver en onder de bomen zette ze alle planten die ze mooi vond. Na een jaar was daar weinig meer van over. Ze had planten gebruikt die thuishoren op een kalkrijke bodem en niet wilden gedijen op de wat zurige grond in Dedemsvaart. Ze moest kiezen. Of de bodemgesteldheid veranderen, of het plantenassortiment aanpassen. Het werd het laatste, en dit werd voor haar een belangrijke stelregel: kiezen voor planten die thuishoren bij de gegeven omstandigheden. In de jaren '30 studeerde ze enige jaren architectuur bij professor Grandpré Molière, een vertegenwoordiger van de zg. Delftse School, een architectuur met zware, statige, monumentale gevels. ‘Volg je intuïtie’, was een van zijn stelregels. Mien Ruys zag in die tijd vanuit de trein het nieuwe gebouw van Van Nelle, ontworpen door architecten Van der Vlugt en Brinkman. Eenvoudige vormen, licht en luchtig. ‘Mijn intuïtie zegt me dat dit een prachtig gebouw is’, zei ze, waarop Grandpré Molière antwoordde dat er dan iets mis was met haar intuïtie. Maar haar hart ging uit naar eenvoud en helderheid, en zo kwam ze in contact met de groep architecten van ‘het nieuwe bouwen’, ‘de 8’ uit Amsterdam en ‘de Opbouw’ uit Rotterdam. Met hen voelde ze een grote verwantschap en met een aantal van hen heeft ze gedurende vele jaren intensief samengewerkt. Zo maakte ze met Rietveld het terrein voor weverij De Ploeg in Bergeijk, met Merckelbach de buitenruimte voor de woonwijk Frankendaal in Amsterdam, met Kloos het ziekenhuis in Hardenberg, met Mieras het Hendrik van Boeyenoord in Assen en met Salomons vele tuinen bij woonhuizen. Op zoek naar opdrachten verplaatste ze kort voor de oorlog in de crisistijd haar ontwerpbureau naar Amsterdam. | |||
Haar biograaf Reinco Geertsema deelde haar werk in drie periodes in. Tot omstreeks 1945 waren haar opdrachten in hoofdzaak grotere particuliere tuinen, waar de vaste plantenborder altijd een hoofdrol speelde. Na de oorlog, de tijd van wederopbouw, had ze veel werk voor woningbouwverenigingen en maakte ze veel ‘gemeenschappelijke tuinen’. Veel van haar ontwerpen uit die periode worden gekenmerkt door schuine lijnen. Op zoek naar een optimaal gebruik van de buitenruimte ontwierp ze paden, terrassen en plantvakken onder een schuine hoek ten opzichte van de gebouwen en in contrast ermee. | Foto: Bert Nienhuis | ||
Omdat er toen in Nederland in die richting nog geen opleidingen bestonden, studeerde ze enige tijd aan de Landwirtschaftshochschule in Berlijn en volgde ze stages bij bevriende kwekerijen in Engeland. Altijd zocht ze naar een essentie van de ruimte en de mogelijkheden van de plek; een eenvoudige, functionele indeling, met een losse, natuurlijke beplanting. Dit laatste onderscheidde haar van haar collega's uit die tijd. Ook zij zochten naar eenvoud en helderheid, maar vonden vaste plantenborders een onnodige versiering. Mien Ruys meende daarentegen dat vaste planten juist de natuurbeleving in een tuin mogelijk maken, een in haar ogen belangrijke functie van de tuin. Waarschijnlijk juist hierdoor ontving ze veel opdrachten voor particuliere tuinen en kreeg ze met haar ideeën in de loop der tijd veel navolgers. Vanaf de jaren '70 groeide het bureau met andere tuin- en landschapsarchitecten: Hans Veldhoen en, gedurende enige jaren, Arend Jan van der Horst. Hun opvattingen lagen in het verlengde van die van Mien Ruys en bij het ontwerpen ontstond een nauwe samenwerking. Veel werk uit die tijd kwam tot stand door onderling overleg en door elkaar te stimuleren. Met Hans Veldhoen maakte ze vaak plannen door samen aan één tekentafel te werken en niets is zo stimulerend als het praten over plannen en ideeën. Mooie werken uit die tijd zijn het terrein bij de EKP in Den Bosch, de Zwolsche Algemeene in Nieuwegein, het IBM kantoor in Uithoorn en vele particuliere tuinen. Een van haar laatste werken was een ontwerp voor het voormalig KNSM terrein in Amsterdam. In de jaren '50 had ze voor de KNSM een parkje gemaakt waar de vertrekkende reizigers konden wachten en afscheid nemen. Toen de maatschappij ophield te bestaan raakte het parkje in verval maar kwam weer in de belangstelling toen het hele KNSM eiland opnieuw werd ingericht voor woningbouw. Mien Ruys werd gevraagd om wat er over was van het parkje, naast het gebouw van architect Kohlhof, opnieuw in te richten. Alleen de schuine vijver kon gehandhaafd worden en die bepaalde de lijn voor het nieuwe ontwerp. Het ‘Buro Mien Ruys’ in Amsterdam loopt nu al weer jaren zonder haar door - maar wel in haar schoenen - onder leiding van Anet Scholma. In 1954 richtte ze samen met haar man, uitgever Theo Moussault, het kwartaalblad ‘Onze Eigen Tuin’ op. ‘Mien’, had hij gezegd, ‘weten al die mensen voor wie jij een tuin ontwerpt, hoe ze ermee om moeten gaan?’ Inderdaad was er in die tijd niet veel praktische informatie over ‘omgang met tuinen’ te vinden. ‘Als jij schrijft, geef ik het uit’, zei Theo. In 1999 bestond het blad 45 jaar en telt een grote schare trouwe lezers. Nog altijd is het streven om voor weinig geld goede informatie te verschaffen aan particuliere tuinbezitters. Het gebied rond het vijvertje in de ouderlijke moestuin breidde zich in de loop der jaren uit. Er werden proeven genomen met vaste planten voor zon en schaduw, voor droog en nat. De uitgewassen betontegel werd er uitgevonden, de spoorbiels op zijn gebruikswaarde getoetst en vervolgens zeer royaal over het land verspreid, hetgeen haar de bijnaam ‘Bielzen Mien’ opleverde. Nog steeds worden er proeven genomen met nieuwe ideeën en materialen, zoals gerecycled plastic en daktuinsystemen. Het stukje tuin groeide uit tot een complex van bijna 3 ha, dat in 1976 werd ondergebracht in de Stichting Tuinen Mien Ruys, die haar werk voortzet. Mien Ruys leefde niet in het verleden maar keek altijd naar de toekomst, ook al zag ze die voor zichzelf steeds kleiner worden. Ook het leven bestaat uit contrasten, droevige momenten en vrolijke, die niet zonder elkaar kunnen. Bron en meer info:www.mienruys.nl | |||
Er zijn nog geen reacties.
Log in om een reactie te plaatsen