MijnTuin.org
Wil je gepersonaliseerde informatie ontvangen over jouw tuin?
Heb je reeds een MijnTuin.org account? Aanmelden
Registreer je nu gratis!
Foto: Erwt Erwt + Erwt

Groeit in 3182 tuinen

Latijnse naam
Pisum sativum
Andere benamingen
Kapucijnen erwt
Hoogte
10 - 60 cm
Winterhard
Neen
PH
Neutraal
Vochtigheid
Normaal
Licht
Zon
Evergreen
Bladverliezend
Planten tags

Algemene omschrijving

Waar de erwtjes precies vandaan komen, is moeilijk te achterhalen. Waarschijnlijk zijn ze lang voor onze jaartelling ontstaan uit enkele wilde Pisumsoorten rond de Middellandse Zee. Ze hebben zich zeer goed aangepast aan lagere temperaturen en worden tegenwoordig verbouwd in de gematigde klimaatgebieden van elk continent, maar nergens op heel grote schaal. Daarvoor is de teelt iets te kwetsbaar. Van erwten eten we de zaden, en soms ook de peulen die er rond zitten. Als verse groente zijn doperwt, sluimerwt en kapucijner niet te versmaden delicatessen. In de winter leveren droge erwten ons geconcentreerde eiwitten. Ook als veevoeder worden ze verbouwd (voedererwten). Het zijn plezierige teelten met veel mogelijkheden die in elke tuin een plaatsje verdienen.

1. Plant

Erwten zijn eenjarige, kruidachtige planten. Ze hebben een vrij zwak wortelgestel waarop wortelknobbelbacteriën leven die stikstof uit de lucht vastleggen. De stengels zijn eerder broos en onbuigzaam. De bladeren zijn typisch veervormig samengesteld, bezitten aan de voet twee steunblaadjes en zijn voorzien van hechtranken. De bloemen staan in kleine trossen bijeen en zijn heel typisch voor de vlinderbloemenfamilie. De vrucht die eruit voortkomt, is een rechte of enigszins gekromde peul, die 1 tot 10 zaden – de erwten – bevat.

De erwt is een uitgesproken langedagplant die een mild klimaat zonder extremen verkiest. Onder de soort Pisum sativum zijn meerdere rassen bekend, waarvan teelt en gebruik gedeeltelijk variëren.

Doperwt (Pisum sativum convar. medullare of convar. glaucospermum)
Bij doperwten heeft de peul of sluim aan de binnenkant een perkamentachtig vlies, waardoor die te hard is om op te eten. De jonge erwtjes worden daarom uit de peul of dop gehaald of gedopt.

Sluimerwten (Pisum sativum convar. axiphium var. macrocarpum)
Sluimerwten, ook peulen, schelperwten of breekerwten genoemd, hebben niet zo’n harde laag aan de binnenzijde van de peul. De jonge peul eet je volledig, met de nog jonge, onvolgroeide erwtjes erin. Typisch voor sluimerwten is ook dat de peulwand rond die jonge zaden gespannen zit, waardoor die een gegolfd uiterlijk verkrijgt. Bij doperwten daarentegen kan je de erwten aan de buitenkant van de peul niet of nauwelijks zien zitten. Naarmate de erwten verder afrijpen, zie je ze steeds beter zitten. Als je sluimerwten niet op tijd oogst, worden de erwten ook dik en de peulwand harder, waardoor ze niet meer als sluimerwt, maar nog wel als doperwt te consumeren zijn.

Suikererwt (Pisum sativum convar.axiphium var. saccharatum)
Een buitenbeentje dat nog het meest bij de sluim erwten aanleunt, is de suikererwt, ook vleeserwt of suikerpeul genoemd. Het zijn erwten die dikwandige, sappige sluimen hebben, met grote, zoete erwten erin. Ze zijn – bijna tot volle rijpheid – in hun geheel als sluimerwten te eten en leveren veel meer kilo’s op dan andere sluimerwten. Ze zijn ook goed als doperwt te consumeren. De oogstperiode is aanzienlijk langer dan bij andere doperwten.

Lage of hoge erwten
Hoge erwten, ook langstro- of stokerwten genoemd, hebben lange ranken die altijd steunmateriaal nodig hebben waarlangs ze kunnen klimmen. Vanaf een hoogte van ongeveer 120 cm spreken we van hoge erwten. Sommige rassen kunnen 2 m hoog worden.

Lage of kortstro rassen worden ook stam- of rijserwten genoemd en blijven kleiner dan 120 cm. Er zijn korte (30 tot 60 cm), die men soms ook struikerwten noemt, en ook wat grotere (60 tot 120 cm), die soms halflaag (of halfhoog) genoemd worden. Een steun in de vorm van een draad of rijshout is altijd aan te raden om een ordelijk en gemakkelijk oogstbaar gewas te verkrijgen. De korte rassen kan men ook zonder steun kweken. De twijgen groeien dan door elkaar. Het plukken wordt bijgevolg moeilijker, maar het karwei dat het aanbrengen van steunen toch wel is, valt weg.

Hoge rassen worden het meest gebruikt in de amateurstuin. Je kan er meer erwten mee winnen op een kleine oppervlakte, je hoeft je minder te bukken bij het plukken en de peulen zijn doorgaans iets beter van kwaliteit. Lage rassen, vragen wel iets minder werk en zijn vroeger.

Gladde of gerimpelde erwten
Zaden van groene erwten kunnen glad zijn of – met een ander woord – rondzadig. Ofwel kunnen ze bij rijpheid gerimpeld zijn of gekreukt- of gedeuktzadig. Dan spreken we van kreukerwten of schokkers. Beide groepen hebben ook verschillende eigenschappen, die vooral bij de doperwten heel wat verschil uitmaken.
Onrijp of rijp
Alle erwten kan je in een jong stadium eten, of volledig laten uitgroeien tot ze droog en melig zijn. In het tweede geval spreken we van de teelt van droge erwten, waarvoor je het best speciaal daartoe geschikte rassen van doperwt gebruikt, of ook kapucijners. Natuurlijk kan je ook te laat geoogste dop- of sluimerwten helemaal laten afrijpen.
Spliterwten zijn groene, droge erwten, die van hun zaadhuid ontdaan zijn, waardoor de zaadhelften uiteen vallen. Ze worden vooraf geweekt en meestal in erwtensoep verwerkt.

Groen, paars of geel
Niet alle erwten zijn groen! In Nederland weten ze dat al lang, want de kapucijner of vale erwt behoort er tot de nationale specialiteiten. Kapucijnererwten zijn hoekig, grijsgroen en deels paars. Verse kapucijners kan je eten als doperwten, de droge erwten kunnen in de soep. Verwant met de kapucijners is de rozijnerwt of grauwe erwt, die beige gemarmerd is. Zowel de vale als de grauwe erwten behoren tot Pisum sativum var. arvense.
Voor de volledigheid kunnen ook de gele erwten (Pisum sativum var. vulgare) vermeld worden.

2. Teeltwijzen en rassen

De erwt is een echte voorjaarsplant. Ze groeit vlotter in het relatief frisse voorjaar dan in de grote zomer-warmte. Vroeg gezaaide erwten lopen ook veel minder kans op aantastingen, terwijl ze in volle zomer bijna onmogelijk gezond te houden zijn. Anderzijds geven dop- en sluimerwten hun oogst op een periode van slechts twee weken. Als we de oogst wat willen spreiden, moeten we ¬verschillende rassen uitzaaien. Later zaaien heeft niet veel zin. De ervaring wijst uit dat 2 weken later zaaien slechts 1 dag later oogsten betekent. Vroeger zaaien vergroot echter wel de opbrengst en verkleint de risico’s.

Om de gewone zaai in de vollegrond voor te zijn, kan je voorkweken onder koud glas of onder plastic telen. We maken een onderscheid tussen vier teelten: doperwten, sluimerwten, suikererwten en droge erwten.

Bij elk van deze teelten kunnen de laagste rassen zonder steun op een rijafstand van 40-50 cm komen. Meestal zaaien we in dubbele rijen: 30 cm tussen de beide rijen en 60 tot 120 cm tussen de dubbele rijen.

Er bestaan erg veel erwtenrassen, waarvan er maar enkele goed gekend en veel gebruikt zijn. De smaak van de erwten speelt bij de rassenkeuze een grote rol. De hoogte moet overeenstemmen met de plannen en de verwachtingen van de tuinier. Het verschil tussen vroege en late rassen is niet zo groot, maar is zeker voor de amateur die geen diepvriezer wil gebruiken toch van belang om zijn oogst enigszins te kunnen spreiden. Vroege rassen verdragen de koude beter en zijn niet geschikt om laat uit te zaaien. Late rassen kunnen dan weer beter tegen de warmte, maar minder goed tegen de kou. Om een gespreide oogst te verkrijgen, is ook de teelt van suikererwten erg geschikt.

Hou rekening met het feit dat erwten kweken een arbeidsintensieve teelt is. Je moet ook relatief veel ruimte voor erwten voorzien om enigszins een flinke portie te kunnen eten.

Doperwt (Pisum sativum)
Vanaf eind januari kan je al voorzaaien onder koud glas, om dan begin maart als het weer het toelaat in vollegrond te planten. De gewone zaai in de vollegrond gebeurt in maart en april. Lage, gladde rassen (rondzadig) komen voor de allervroegste zaai het meest in aanmerking. Hoge, gerimpelde (gekreuktzadige) rassen zijn voor de latere zaai.
De rondzadige doperwten hebben een enigszins wrange smaak, gekreuktzadige doperwten zijn veel zoeter van smaak.

• Rondzadige doperwten
Bij de lage rassen zijn de volgende rassen momenteel populair:
- Eminent: 40-60 cm hoog, vroege soort (oogst: mei - september), donkergroene peul.
- Groene Soeperwt: tot 70 cm hoog, groene erwt, geschikt om te drogen voor erwtensoep.
Bij de hoge rassen zijn het oude rassen die zonder concurrentie de plak blijven zwaaien:
- Mechelse Krombek of Marktveroveraar of Groene Krombek: tot 150 cm hoog, middenvroeg.
- Eerste Vroege Mei of Prins Albert: 90-110 cm hoog, zeer vroeg.
- Express tot 70 cm hoog, vroeg, zeer fijne erwtjes, zeer lange peulen.
• Gekreuktzadige doperwten
Bij de lage rassen zijn weer de oudste rassen bekend:
- Kelvedon Wonder: 45-75 cm hoog, vroeg, peul van 8 cm, plant is koudetolerant, geschikt om in voorjaar of midden van de zomer te zaaien en tot in de herfst te oogsten, middelvroeg (oogst april - juli).
- Wonder van Amerika: 40-50 cm hoog, vroeg.
- Elwy: 60-70 cm, middelvroege oogst (april - juni).

De hoge rassen komen minder voor:
- Senator: 70-140 cm hoog, middelvroeg.
- Polis: tot 90 cm hoog, middelvroeg.

Kapucijner (Pisum sativum var. arvense)
Kapucijners of vale erwten worden op dezelfde manier gekweekt als doperwten. De zaden zijn bruin. Wegens de grote groeikracht zijn de plantafstanden iets ruimer. De oogst valt 2 tot 3 weken later.
- Blauwschokker: tot 200 cm hoog, is het ras bij uitstek. Met zijn purperen bloemen en zijn groene peulen die later paars verkleuren, is het op zichzelf al een attractie; langs rijshout of gaas te telen.
- Gastro (grauwe stam): een middelvroege grauwe erwt die tot 80 cm hoog wordt, met paarsrode bloemkleur en grote zaden, mooi helder van kleur, geen gaas nodig.

Grauwe erwt (Pisum sativum var. arvense)
De grauwe erwten zijn nauw verwant met de kapucijners.
- Rozijnerwt: de bekendste soort, hoogte tot 70 cm, kan eventueel zonder gaas.

Sluimerwt (Pisum sativum var. saccharatum)
De teelt van sluimerwten of peulerwten verloopt op dezelfde manier als bij doperwten. Meestal worden hoge rassen geteeld. De oogstperiode is zo mogelijk nog korter. Een extra late zaaibeurt begin mei kan de oogst rekken tot in juli. Later gezaaide plantjes zijn moeilijk gezond te houden.

Er zijn twee algemene lage rassen:
- De Grace: 30-70 cm hoog, oogst juli- september, rechte stompe peulen.
- Norli: 50-70 cm hoog, oogst mei - september, vrij kleine peul, stevige stengel waardoor de plant goed blijft recht staan.

Bij de hoge rassen vinden we in het assortiment:
- Grijze Roodbloeiende: 90-150 cm hoog, vroeg, grauwgrijszadig.
- Hendriks: tot 200 cm hoog, vroeg, draagt lang door.
- Veertigdaagse: 100-120 cm hoog, vroeg (oogst mei- juli), malse peulen.
- Heraut: 110-140 cm hoog, vroeg.

Suikererwt (Pisum sativum var. axiphium)
De teelt van suikererwt of vleeserwt verschilt eigenlijk vooral op het punt van de oogstperiode: die is heel wat langer, omdat de sluimen langer eetbaar blijven en omdat daarna ook de erwten nog een hele tijd eetbaar zijn. De peulen worden in het doperwtenstadium geplukt, dus met flinke erwten, en kunnen dan gesnipperd of heel worden gekookt. De peulwand is vlezig, vliesloos en evenals de erwten zoet van smaak.

De bekendste rassen zijn de Sugar-rassen uit Amerika:
- Sugar Bon: hoogte 120-140 cm, vroege soort, kromme peulen van 7 cm, kan als dop- of peulerwt gegeten worden.
- Sugar Snap: 180-220 cm, oogst vanaf 15 juni (vrij laat), doperwt en peulerwt.
Andere minder bekende Sugar-rassen:
- Sugar Rae: tot 50 cm hoog
- Orégon Sugar: tot 90 cm hoog
- Sugar Anne: tot 50 cm hoog

Droge erwt
Niet zo heel veel mensen telen in hun eigen tuin droge erwten. In kilo’s ziet het resultaat er maar pover uit. Niettemin kan de teelt voor de amateurtuinier met voldoende grond toch heel wat goed te bewaren eiwitten opleveren. Vroeg zaaien (maart) is ook hier voordelig, omdat een vroege bloei een betere vruchtzetting geeft. Typische rassen voor de amateur bestaan hier niet. Ofwel werk je met kapucijners, ofwel neem je een rondzadig, laag doperwtenras.

Asperge-erwt (Tetragonolobus purpureus)
De asperge-erwt komt oorspronkelijk uit het Middellandse-Zeegebied, waar de wilde plant op de velden en in het maquis staat. Het is geen echte erwt.
Het is een kleine plant met rode bloemen en gevleugelde peulen die jong, bij een lengte van ongeveer 2,5 cm, heerlijk smaken. Als ze volgroeid zijn, meten ze 7 tot 10 cm. De volgroeide plant is tot 20 cm hoog en 60 cm in doorsnee.
De gevleugelde peulen van asperge-erwt kunnen in een jong stadium als peultjes worden gegeten. Zaad van deze vrij onbekende peulvrucht is ook verkrijgbaar onder de naam vleugelboon.

3. Bodem en bemesting

Erwten vrezen in alle opzichten extreme situaties. Op droogtegevoelige grond groeien ze niet goed, op natte grond krijgen bodemschimmels teveel kansen. Ook de structuur en de zuurtegraad moeten in orde zijn. Op lichte grond groeit er gewoonlijk meer loof dan op zware grond, maar voor de opbrengst van erwten maakt de grondsoort geen verschil uit.
Op zandgrond geef je de erwten een matige hoeveelheid rijpe compost. Op de andere – zwaar¬dere – gronden hebben ze voldoende met een matige kaliumbemesting.

4. Standplaats

Vruchtwisseling
Uiteraard komen erwten op het perceel van de peulgewassen. Slechts 1 keer om de 6 jaar mogen erwten op dezelfde grond terugkomen. De oorzaken van deze zelfonverdraagzaamheid zijn aaltjes, en de opeenhoping van bepaalde andere bodemorganismen. Ter voorkoming van trips, zet je de erwten liefst ook niet vlak naast de plek waar ze vorig jaar stonden.
De erwt wordt als een goede voorteelt beschouwd voor diverse gewassen. De belangrijkste reden hiervoor is dat een doperwtengewas relatief weinig stikstof en andere voedingsstoffen aan de bodem onttrekt en een vrij rijke grond achterlaat. Het gewas heeft een positieve invloed op de bodemstructuur.
Groentegewassen die met succes na vroege erwten geteeld kunnen worden zijn: sla, spinazie, andijvie, boerenkool, kervel, late bloemkool, prei, spruiten, aardbeien of een groenbemester.
Voor uien is de erwt een minder goede voorteelt, omdat de kans bestaat dat deze gewassen door het stengelaaltje worden aangetast. Voor de amateurtuinier is deze kans echter miniem.

Licht is voor erwten een erg belangrijke groeifactor. Je legt de rijen best volgens de noord-zuidas aan omdat er dan weinig schaduw op de planten valt. Daardoor drogen ze sneller op, wat de kans op meeldauwaantasting vermindert.
Bonen en groenten uit de leliefamilie (bv. asperges) zijn geen goede buren voor erwten, de meeste andere groenten wel.

5. Opkweken

Erwtenzaad kiemt al bij 1°C en het kiemplantje ontwikkelt zich verder vanaf 5°C. De kiemblaadjes ontvouwen zich – anders dan bij bonen – onder de grond. Het zaad een nacht laten weken is zeer gebruikelijk. De wormstekige zaden (zie Ziekten en plagen, p. 649) komen dan bovendrijven. Als de grond nog erg vochtig is, week je beter niet voor.

Voorzaaien
In de koude serre of de platte bak kan normaal eind januari al gezaaid worden, onder een plastic tunnel op het einde van februari. Je kan ook in potjes of perspotjes zaaien maar dat is wel een enorme karwei. De voorgekweekte erwten worden steeds 3-5 cm van elkaar en 2-3 cm diep gezaaid. De kieming gebeurt al na enkele dagen. Vanaf -5°C dek je de ramen van de platte bak af. Als het niet vriest, lucht je zoveel mogelijk om korte, gedrongen planten te bekomen. In de loop van maart zijn de plantjes 5 tot 8 cm hoog en is het tijd om ze uit te planten. Omdat het dan nog behoorlijk kan vriezen, raden we aan de plantjes zo diep te zetten, dat er geen wit stukje stengel boven de grond uitkomt. Om het planten te vergemakkelijken, kan je de lange wortels inkorten tot een lengte van 7-8 cm. De plantjes zet je op 3 tot 5 cm van elkaar.

Ter plaatse zaaien
Het tijdstip om buiten te zaaien hangt af van volgende factoren:
- het bodemtype: op lichte gronden kan het vroeger;
- het weer: niet bij vochtig weer;
- de grond: moet enigszins opgedroogd zijn.
De erwten kunnen ten vroegste begin maart de grond in. Einde maart kan het in alle omstandigheden.
Als je in voortjes zaait, leg je elke 2 tot 4 cm een erwt (kapucijners op 5 tot 7 cm). Verkies je putjes, dan leg je op 10 tot 15 cm van elkaar telkens 3 zaden bijeen.
De normale zaaidiepte is 2 cm (zware grond) tot 5 cm (lichte grond). Als preventie tegen vogel¬schade kan je nog dieper gaan, namelijk 4 cm (zware grond) tot 7 cm (lichte grond).
Zonder steun komen de rijen op 40-50 cm van elkaar. Als het gewas gesteund wordt, zaai je op dubbele rijen, zodat er aan beide kanten van het steunmateriaal een rij erwten omhoog kan klimmen. De afstand tussen beide rijen is ongeveer 30 cm. Tussen de dubbele rijen laat je 60 tot 120 cm open (60 cm voor de laagste rassen en voor de hoogste rassen 120 cm en soms zelfs 150 cm). Zo krijgen de erwten genoeg licht en kan je later behoorlijk plukken. Deze brede stroken bieden in het voorjaar voldoende ruimte voor een snelgroeiend gewas als radijs of snijsla.
Alle buiten gezaaide erwten bescherm je het best tegen vogelvraat.

6. Teeltzorgen

In het begin van de teelt vragen erwten heel wat werk.

Steunen
Erwten hebben erg broze en dunne stengels. Alleen de laagste rassen kan je ook zonder steun telen. Alle andere erwten biedt je een steun waaraan ze zich met hun hechtranken kunnen vasthouden. De hoogte van het steunmateriaal moet aangepast zijn aan de hoogte die het gebruikte ras uiteindelijk zal bereiken. Ze moeten stevig zijn, want het gewas vangt heel wat wind op.

Rijshout
Alleen takken met veel zijtakken komen in aanmerking. Eerst kap je er een aantal zijtakken af, zodanig dat alle overblijvende zijtakken in hetzelfde vlak liggen. Je gebruikt daar snoeihout van els, populier, wilg, eik of es voor.
Rijshout plaats je na het aanaarden. Om de 20-30 cm duw je de takken aan weerszijden van de dubbele rij een weinig schuin in de grond. Bovenaan breng je ze samen en onderaan voorzie je wat kleine twijgjes om de planten bij het eerste klimwerk op het goede spoor te zetten. De hechtranken zoeken aan de binnenkant een weg naar boven, terwijl de blaadjes en later de bloemen doorheen de twijgen naar de buitenkant neigen. Langer dan een jaar of twee gaat het rijshout zelden mee. Al gebruikte rijzen kunnen een bron van schimmelziektes zijn. Daarom kap je beter elk jaar vers rijshout. In stedelijke gebieden is rijshout echter moeilijk te vinden.


Draad
Stevige ijzerdraad (bv. schapendraad of grofmazig kippengaas of een speciaal daarvoor verkochte plastic draad) maak je vast aan goed in de grond vastgezette palen, die ongeveer 1,5 tot 2 m van elkaar staan. Onderaan komt de draad een tiental centimeter boven het grondoppervlak. De hoogte moet aangepast zijn aan het ras. Je plaatst de draad het best voor het zaaien of planten. De twee rijen komen dan langs beide zijden van de draad. Het loof heeft wel hechtranken, maar vertoont toch de neiging om af en toe naar beneden te vallen. Daarom kan je op regelmatige hoogte een touw van de ene paal naar de andere spannen, om het erwtenloof dicht bij de draad te houden.

Aanaarden
Eens de plantjes 10 tot 15 cm hoog zijn, kan je ze aanaarden. Dat gebeurt vóór het plaatsen van het rijshout. Bij het gebruik van draad wordt de grond zodanig tegen de voet van de plant aangeschoven, dat die naar de draad toe groeit.

Wieden
Vóór het zaaien of planten moet de grond eerst onkruidvrij gemaakt worden. Eens het steunmateriaal er staat, wordt wieden immers een lastig gewriemel tussen draad of rijshout en gewas, waarbij je bovendien het risico loopt de stengels te beschadigen. Erwten onderdrukken uit zichzelf het onkruid weinig of niet, zodat wieden vaak toch nodig zal zijn en bodembedekking aangewezen is. Tussen de rijen van hoge erwten kan je natuurlijk wel flink hakken.

Mulching
Na de eerste wiedbeurt strooi je een laagje gazonmaaisel rond de planten en tussen de rijen.

Gieten
Water geven is alleen nodig als de bloei bij droog weer begint. Gieten doet dan de productie toenemen.

7. Oogst

Van erwten pluk je de peulen gewoon af. Hou de ranken met de ene hand vast, terwijl je met de andere de peul eraf trekt. Kapucijners worden vaak afgeknipt of -gesneden. De bloei, en dus ook de oogst, verloopt als volgt: eerst onderaan, en dan meer en meer naar boven. Voor de meeste verse erwten is het oogsttijdstip van groot belang. In de hele oogstperiode, die maar enkele weken duurt, moet je dus vaak plukken om niet telkens met een hoop te laat geplukte erwten thuis te komen.
Sluimerwten pluk je als de erwtjes in de sluimen nog heel klein zijn. Te laat geplukte sluimen zijn minder mals en de erwtjes te dik. Eén keer per week plukken is het minimum. Suikererwten blijven ook mals als de erwten al dik zijn. Ze hoeven dus helemaal niet zo jong geplukt te worden.
Doperwten ga je plukken als de peulen goed vol zitten. Te laat geplukt gaan ze al vlug melig smaken en harder worden. De rondzadige hebben dat het snelst. Ook hier is wekelijks plukken de boodschap.
Kapucijners komen wat later dan doperwten. Enkele dagen te laat plukken geeft hier weinig kwaliteitsverlies.
Droge erwten zijn aan plukken toe als de onderste peulen geel zijn en de erwten hard. De planten worden dan losgehakt en in hun geheel enkele dagen opgehangen. Vroeger hing men de planten op ruiters, een houten rek, te drogen. Daarna wordt er voorzichtig gedorst of worden de peulen gewoon één voor één opengebroken.
Eens alle erwten geplukt zijn kan je het loof juist boven de grond afhakken en ze – al dan niet met de gazonmaaier fijngemaakt– laten composteren. De wortels blijven in de grond zitten, waardoor de stikstof gevormd in de wortelknobbeltjes aan de volgende teelt ten goede komt.

8. Bewaring

Verse doperwten en sluimerwten moet je na het plukken zo snel mogelijk opeten. Ze verliezen snel hun vocht en worden dus slap. Hun suikergehalte daalt, waardoor de smaak er snel op achteruit gaat. Om die redenen zijn ze bij 20°C hooguit 2 dagen te bewaren, en bij 2 tot 5°C slechts 3 tot 5 dagen.
Het probleem is nu dat de meeste erwten een korte oogstperiode hebben, die soms maakt dat we niet kunnen volgen met eten. Ecologische oplossingen zijn:
- verschillende rassen aanwenden, waardoor je de rijptijd meer spreidt;
- suikererwten gebruiken, die hebben een veel langere oogstperiode;
- drogen.

Drogen
Goed afgerijpte en nagedroogde erwten kan je op een droge, koele en parasietenvrije plaats lang bewaren. Droge erwten en kapucijners geven het beste resultaat. Je kan ook de gewone erwten een tijdje vers plukken, en daarna een aantal of alle planten met rust laten om er later de droge erwten van te oogsten. De teelt duurt dan wel wat langer, zodat een nateelt op hetzelfde perceel moeilijker wordt.

9. Zaadteelt

Erwten zijn in de regel zelfbestuivend, hoewel insecten ook een enkele keer voor kruisbestuiving kunnen zorgen. Om zaad te winnen, teel je de erwten op de gewone manier. Je oogst niet voor de peulen helemaal geel en hard zijn. Dan trek je de planten in hun geheel uit en laat je ze nadrogen. In de winter kan je dan rustig de erwten eruit halen en alleen de mooiste peulen bewaren in koele en droge omstandigheden.

10. Ziekten en plagen

In de amateurstuin hebben erwten, behalve van vogels, niet zoveel last van aantastingen, op voorwaarde dat de bodem in orde is, dat het voorjaarskarakter van de plant geëerbiedigd wordt en dat de vruchtafwisseling gerespecteerd wordt.
In de zomer valt de erwt al gauw ten prooi aan meeldauw, wormstekigheid of andere ziekten of plagen. Blauwschokkers (kapucijners) zijn over het algemeen de sterkste erwten.

10.1. Gebreksziekten

Kwade harten (mangaangebrek)
In kalkrijke gronden kan mangaangebrek ontstaan. De kop groeit niet door en tussen de nerven in treedt er vergeling op. De erwten hebben donkerbruine, iets ingezonken plekken.

10.2. Aantastingen door vogels

Vogels vormen voor de erwtenteler vaak het grootste probleem. Ze kunnen het zaad en de jonge kiemplanten uit de grond halen. Voorkweken is een radicale remedie hiertegen. Diep zaaien kan de schade verminderen. Lage erwten kan je beschermen met vogelnetten. Langs draad gezaaide jonge planten kan je afschermen met smalle stroken vogelnet, al is dat niet zo gemakkelijk.
Een tweede vogelaanval kan volgen als de doperwten klaar zijn om geplukt te worden. De vogels knippen soms de sluimen aan flarden en doen zich te goed aan de zoete erwten. Vooral in landelijke gebieden en aan bosranden kan dit voorkomen. Alleen vogelnetten bieden een efficiënte bescherming, wat voor hoge erwten veel net en veel moeite vraagt.
De erwtenoogst wordt een laatste keer door vogelvraat bedreigd als de droge erwten aan de struiken ergens hangen na te drogen.
Blauwschokkers zijn minder populair bij vogels.

10.3. Aantastingen door insecten

Erwtenpeulboorder
(Cydia nigricana, synoniem Laspeyresia)
Dit motje legt eitjes tijdens de bloeiperiode (mei - juni) op bladeren, bloesems en jonge peulen. De kleine (tot 6 mm lange), geelgroene rupsjes boren zich in de peulen, vreten aan de zaden en spinnen ze samen. Ze bevuilen de peulen met zwarte uitwerpselen. Zulke peulen met wormpjes noemt men ook wel wormstekig. Na een tijd verlaat het rupsje de peul en ontwikkelt een cocon waarna het in de grond overwintert. We hebben allemaal dit rupsje al eens gezien als we erwten doppen. Soms moeten we enkele erwtjes wegwerpen omdat ze aangetast zijn. De schade is nooit erg groot en hangt af van de periode van zaaien en oogsten. Zo vroeg mogelijk zaaien is de beste oplossing.

Preventie:
- Zaai vroeg zodat de bloeiperiode minder samenvalt met de vlucht van het insect.
- Gebruik lage, vroegbloeiende rassen.
- Teel erwten op winderige plaatsen.

Bladrandkever (Sitona lineatus)
Deze 4-5 mm grote, donkerbruine tot grijszwarte snuitkevertjes vliegen in mei en juni.
Vooral bij droog weer berokkenen ze veel schade. Ze vreten aan de randen van de bladeren en knippen er hoekige gaatjes uit, die wat aan vogelschade doen denken. De bruingekleurde, pootloze larven vreten aan de wortels en de wortel¬knobbeltjes waardoor de groei sterk kan afgeremd worden. In oktober legt de kever haar eitjes op ¬bladeren en stengels van onder meer klaver en wikke. Zowel eieren, poppen als volwassen kevers kunnen overwinteren.

Preventie:
- Respecteer een strenge vruchtwisseling.
- Zorg ervoor dat de jonge planten vlot kunnen doorgroeien.
- Zaai geen vlinderbloemige groenbemester op de plaats waar erwten komen.


Erwtenkever (Bruchus pisorum)
Deze bruinzwarte, witgevlekte, 4-5 cm lange kever legt haar eitjes op bloemen en jonge peulen. De larven boren zich in de ontwikkelde erwten, vreten deze uit, verpoppen en overwinteren er in. Aangetaste zaden, bevatten een pootloze larve en worden wormstekig genoemd. Ze kiemen niet of slecht. Zaaizaad kan men gemakkelijk van aangetaste exemplaren ontdoen: doordat de aangetaste zaden gedeeltelijk leeggegeten zijn, worden ze lichter en drijven bij onderdompeling in water boven. Enkel de zinkende zaden worden uitgezaaid. Ook hier is vroeg zaaien de remedie.

Trips
Voorjaarstrips (Trips angusticeps) en gewone erwtentrips (Kakothrips robustus) veroorzaken plaatselijk zuigschade. De erwtenpeulen zijn verkleurd en hebben littekens, terwijl de peulen slechts een paar zaden bevatten. Ook het blad is verkleurd. Volwassen tripsen zijn zwart en hebben een smal, langgerekt lichaam van ongeveer 2 mm lang. De onvolwassen nimfen zien er ook zo uit, maar zijn lichtgeel. 

10.4. Schimmels

Echte meeldauw (verschillende schimmelsoorten, voornamelijk Erysiphe pisi)
Bladeren, stengels en zelfs peulen worden bedekt met een wit schimmelpluis en kunnen voortijdig afsterven. Bij erwten breekt de aantasting pas door in de zomer. Vroeg zaaien en het gebruik van snelgroeiende rassen snijden de witziekte de pas af.

Valse meeldauw (Peronospora viciae)
Valse meeldauw is een schimmel die in de grond aanwezig kan zijn in de vorm van rustsporen. Als deze ontkiemen, kunnen ze de kiemende erwtenplantjes aantasten. Al vroeg in het seizoen kan de in het blad woekerende schimmel sporendragers vormen. Aan de onderkant van het blad vormt zich dan een grijs-violet schimmel. Bovenop vertoont het blad geelwitte, later meer bruingele vlekken. De schade valt meestal nogal mee zodat bestrijding van valse meeldauw niet nodig is. Zaadontsmetting op een biologische manier kan nuttig zijn (zie p. 325).

Voetziekte
Voetziekte kan door diverse schimmels veroorzaakt worden. De belangrijkste daarvan behoren tot de Ascochyta-, Fusarium- en Pythium-groep. Daarnaast kunnen ook Sclerotinia, Botrytis, Rhizoctonia voetziekte veroorzaken. Het is daarom soms moeilijk vast te stellen met welke voetziekteverwekkende schimmel men te maken heeft. Voetziekte wordt zichtbaar door het achterblijven in de groei van het gewas, het snel vergelen na de bloei. Het weefsel van de stengelvoet rot weg en de plant sterft af. Een ruime vruchtwisseling (eenmaal in de zes jaar op hetzelfde perceel peulen of doperwten telen) verlaagt het risico aanzienlijk. Eenmaal symptomen van voetrot zijn ontstaan, is er geen redding meer. Verspreiding van de infectie kan je tegengaan door aangetaste planten, inclusief de grond rond de wortels, te verwijderen.

Er zijn twee soorten kiemschimmels die voetziekte veroorzaken:
• Rattenkeutelziekte (Sclerotinia sclerotiorum)
Sclerotinia is een kiemschimmel die op veel gewassen voorkomt. De schimmel overwintert in de grond en ontwikkelt zich in het voorjaar tot paddestoeltjes waarin de sporen ontstaan die de plant kunnen infecteren. Het schimmelweefsel doorwoekert de plant, waardoor deze al vroeg verwelkt en afsterft. Zowel aan de binnen- als buitenkant van de stengel ontstaat een wit schimmelpluis.

• Grauwe schimmel (Botrytis cinerea, syn. Botrytis fuckeliana)
In erwten is Botrytis één van de meest voorkomende schadeverwekkers. De kiemschimmel is een zwakteparasiet en heeft dood organisch materiaal nodig om zich te vestigen. Normaal zijn de afgevallen bloemblaadjes het eerste dode weefsel in een erwtengewas en na het begin van de bloei bestaat dan ook het gevaar voor de ziekte. Bij infectie ontwikkelt zich op stengels, bladeren en peulen een grauwe schimmelpluis. Aangetaste peulen worden zacht en rotten geheel of gedeeltelijk weg. Aanhoudende vochtige omstandigheden zijn ideaal voor deze schimmel. De planten niet te dicht op elkaar zetten is een goede preventieve maatregel.
Sommige tuiniers planten ook mierikswortel en ui als tussenteelt bij erwten tegen schimmelaantastingen als Botrytis.

10.5. Aaltjes

Erwten en tuinbonen zijn waardplanten voor het erwtecysteaaltje, prinsessenbonen niet.
De amateurtuinier zal echter zelden geplaagd worden door aaltjes op voorwaarde dat hij een goed vruchtwisselingsschema aanhoudt.

10.6. Andere belagers

De volgende belagers zijn van minder belang en worden in hoofdstuk 5 besproken: bladluis, andere kiemschimmels die voetziekten veroorzaken, virusziekten, slakken en muizen. Deze laatste zijn verlekkerd op erwtenzaad.

Uit: Handboek Ecologisch Tuinieren, Velt.


 

Berichten over deze plant