Europese Lork

Algemene omschrijving

Bladverliezende conifeer met een rechte stam en een regelmatige groeiwijze met horizontaal afstaande takken. Eerst is de kroon nog smal maar later wordt hij breed piramidaal. Het is een snelle groeier die 30 m of soms hoger wordt. Breedte circa 15 m.
De schors is donker roodbruin, geschubd en tot circa 10 cm dik. De jonge twijgen zijn kaal, geelachtig en sterk afhangend. Op kortloten bevinden zich de naalden die in bundels van 30 - 40 bijeen staan. Ze zijn, vooral in het voorjaar, frisgroen en kleuren laat in de herfst goudgeel. De kegels bevatten 40 - 50 zaadschubben die geen omgebogen rand hebben. Dit in tegenstelling tot Larix kaempferi. Verlangt een vrije standplaats in de zon. Van nature voorkomend in het Alpengebied en inmiddels veel in bosbouwgebieden toegepast. 

• Hoogte: 25 - 35 (45) m, snelgroeiend
• Kroon: in jeugd smal piramidaal, later breed piramidaal, open kroon, grillig groeiend
• Schors en takken: donker grijzig roodbruin, geschubd, twijgen geelachtig en kaal
• Blad: naalden in bundels tot 40 stuks, frisgroen, 1 - 3,5 cm
• Uitloop: vroege uitloop
• Herfstkleur: geel 
• Vruchten: eivormige kegel, 2 - 5 cm, eerst donkerrood later donkerbruin
• Stekels/doorns: geen
• Giftigheid: niet giftig (gewoonlijk)
• Grondsoort: alle, behalve zure grond
• Verharding: verdraagt geen verharding
• Winterhardheid: 3 (-40 tot -34°C)
• Windbestendigheid: zeer goed
• Overige bestendigheden: bestand tegen vorst (WH 1 t/m 6)
• Lichtbehoefte: lichtminnend
• Speelboom: ja
• Toepassing: parken, pleinen, attractieparken, begraafplaatsen, grote tuinen, boomsingel
• Type/vorm: hoogstam conifeer, solitaire conifeer
• Oorsprong: Europa
• Synoniemen: Larix europaea