Familie Lamiaceae.
Diagnostische kenmerken
Haren op de stengelribben omlaaggericht, ca. 0,2-0,3 mm lang. Bladen over de gehele lengte ondiep gekarteld-gezaagd. Bloemkroon 12-20 mm lang, diep paarsblauw met bleker honingmerk, zelden wit, met gebogen buis (buiging ca. 45°). Kelk ca. 4 mm lang.
Hoogte bloeiende plant
0,15-0,45 m.
Bloeitijd
Juni-september.
Levensvorm
Hemikryptofyt, Helofyt.
Standplaats
Meestal op natte, humeuze grond in riet- en zeggemoerassen, aan waterkanten, op drijftillen, in duinvalleien en moerasbossen en op vochtige, stenige plaatsen (bijv. sluismuren); ook op drogere, humusrijke plaatsen, vooral in de duinen.