MijnTuin.org
Wil je gepersonaliseerde informatie ontvangen over jouw tuin?
Heb je reeds een MijnTuin.org account? Aanmelden
Registreer je nu gratis!
Foto: Perzik (algemeen) Perzik (algemeen)

Groeit in 1596 tuinen

Latijnse naam
Prunus persica
Hoogte
0 - 400 cm
Kleur
Winterhard
Ja, Matig
PH
Kalkrijk
Vochtigheid
Normaal
Licht
Zon
Evergreen
Bladverliezend
Planten tags

Algemene omschrijving

Perzikbomen groeien het best op een goed doorlatende grond, welke niet erg gevoelig is voor late lentenachtvorst.

- Perzikbomen verdragen geen te natte of koude gronden.

- Ze groeien graag op een zonnige, warme plaats.

- Niet planten op zgn. "vorstzakken" (Laag gelegen perceel, waar de koude uit de omgeving naartoe zakt)

- Perzikbomen zijn geschikt als leifruit tegen een muur of schutting.

Tegen een muur is de grond meestal voedselarm. Probeer de uitgehaalde grond te verbeteren met wat verteerde stalmest ofwel verteerde GFT-compost. De ruimte tussen de muur (schutting) en stam mag niet te klein zijn. Blijf zeker 20-25 cm van de muur af.
Plant de boom niet te diep en zorg dat de entplaats ruim boven de grond zit.

Voor het behouden van de grondstructuur en een goede hergroei brengt u na het planten een mulchlaag aan van verteerde mest, compost of champignonmest (champost). Hiermee voorkomt u ook dat de grond uitdroogt en verbetert het bodemleven.

De ontwikkeling van een perzik over de loop van zeven en een halve maand, van de vroege winter tot het midden van de zomer. Foto's genomen bij East Gippsland in de Australische deelstaat Victoria
De perzik (Prunus persica) is een populaire vrucht. Ze bevat een harde houten pit net als de abrikoos, de pruim en de kers. Technisch zijn dit alle steenvruchten. De perzik is zelffertiel, en kan dus zichzelf bevruchten.
De perzik wordt voornamelijk gekweekt in Perzië (Iran) en de omgeving van de Middellandse Zee. De naam Perzik betekent Perzisch. Perziken komen oorspronkelijk uit China, maar zijn via Perzië in Europa terechtgekomen.
De schil voelt een beetje pluizig aan. Een vorm zonder deze pluizige schil heet een nectarine. Behoudens de schil bestaat er geen wezenlijk verschil tussen perziken en nectarines. Een nectarine is dus geen kruising tussen een perzik en een pruim, zoals soms wordt verondersteld.
Binnen de rassen wordt wel onderscheid gemaakt naar de kleur van het vruchtvlees: wit, geel of rood. Veel witvlezige rassen staan er om bekend dat ze beter smaken dan de geelvlezigen, maar een nadeel is dat ze veelal slechter tegen transport kunnen.

Teelt in Nederland:   In Nederland werden vroeger perziken onder glas geteeld. Deze teelt is nagenoeg verdwenen omdat de Nederlandse kasperziken qua kostprijs niet konden concurreren met de perziken die in Zuid-Europa gewoon buiten groeien.
Ook buiten een kas is teelt in Nederland wel mogelijk, zeker als de boom op een beschutte plaats staat (bijvoorbeeld tegen een zuidmuur). Perziken bloeien in Nederland buiten al zeer vroeg (in april), waardoor er een grotere kans bestaat op bevriezing van de bloemen door nachtvorst. Daardoor kan de oogst van buitenperziken wisselvallig zijn. Indien de bloemen niet door nachtvorst zijn beschadigd, kan de vruchtzetting zeer overvloedig zijn. Ruime vruchtdunning is dan noodzakelijk, zodat de overblijvende vruchten voldoende gelegenheid krijgen om volledig uit te groeien en alleen dan een goede kwaliteit zullen krijgen.
[bewerken] Vermeerdering
Sommige oude rassen zijn zaadvast. Dat wil zeggen dat de zaailingen van deze rassen (vrijwel) hetzelfde terugkomen als de moederboom. Uiteraard moet de bloesem dan wel zijn bestoven met stuifmeel van dezelfde boom. Het uitzaaien van zaadvaste rassen is alleen interessant voor particulieren die niet de mogelijkheid hebben om te enten.
Vrijwel alle moderne rassen kunnen alleen vegetatief worden vermeerderd door enten op een onderstam. De pruimenonderstam St. Julien-A wordt in Nederland hiervoor het meest gebruik. Deze onderstam geeft aan de boom een tamelijk sterke groeikracht. Ook kunnen zaailing-perziken als onderstam worden gebruikt. De groeikracht van zaailingen kan echter onvoorspelbaar en variabel zijn. De meeste bomen op zaailing-onderstam groeien echter sterk.
In Duitsland is de zwakker groeiende onderstam Pumi-Selekt in opkomst. Dit is een virusvrije selectie uit de soort Prunus pumila. Bomen op deze onderstam bereiken uiteindelijk een kroonvolume van ongeveer 50% ten opzichte van bomen op onderstam St. Julien-A. Dit is interessant voor particulieren met een kleine tuin of voor intensieve commerciële beplantingen. Pumi-Selekt is ook verenigbaar met nectarines en abrikozen, doch niet met pruimen.
De oude pruimenonderstam Gele Kroos geeft eveneens een zwakke groei aan de boom. Deze onderstam werd voorheen wel gebruikt voor de teelt van perziken onder glas. Deze onderstam is echter gevoelig voor virusaantasting en geeft bovendien veel wortelopslag onder de bomen.

Voor de buitenteelt van perziken in Nederland kunnen de volgende rassen worden gebruikt:
• Amsden (ofwel Amsden June): Oud ras (1868), afkomstig uit de USA. De waarde van dit ras zit hem vooral in het vroege rijpingstijdstip, namelijk half tot eind juli buiten. De vruchten zijn niet buitengewoon groot en hebben wit vruchtvlees dat vast zit aan de steen. De smaak is matig tot redelijk. Matig sterke groeier. Ook geschikt voor de teelt in de kas.
• Charles Ingouf: Afkomstig uit Frankrijk (1896). Rijpt eerste helft van augustus. Fraai gekleurde witvlezige vruchten met een steen welke los in het vruchtvlees ligt. Smaakvol. Kan erg vruchtbaar zijn en moet dan sterk worden gedund. Sterke groeikracht.
• Peregrine: Afkomstig uit Engeland (1906). Kan vanaf de derde week van augustus geoogst worden en heeft fraai gekleurde witvlezige vruchten met een goede smaak. De steen ligt los in het vruchtvlees. De boom groeit matig sterk. Ook geschikt voor de teelt in de kas.
• Redhaven: Afkomstig van de Michigan State University in de USA (1940) en wereldwijd zeer bekend geworden. Rijpt in Nederland ongeveer gelijk met Peregrine. Ronde middelgrote aantrekkelijke vruchten met lichte beharing. Tamelijk stevig geel gekleurd vruchtvlees met een goede smaak en met een rode tint rondom de los liggende steen. Zeer geschikt voor zowel verse consumptie als inmaak. Kan erg vruchtbaar zijn en moet dan sterk worden gedund. Van alle hier omschreven rassen is Redhaven de enige met geel gekleurd vruchtvlees.
• Revita: Dit nieuwe ras is afkomstig uit Baden, Duitsland. Rijpt in de tweede helft van augustus. Sterke groeikracht. Grote lichtroze bloesems met een hoge sierwaarde. Goede productiviteit. Grote witvlezige vruchten met rode blos. De steen zit vast in het vruchtvlees. Van de vruchten wordt soms gerapporteerd dat de kwaliteit matig is. Desalniettemin is Revita mogelijk een waardevol ras vanwege de geringe vatbaarheid voor de krulziekte of kroesziekte die zich zeer vroeg in de lente ontwikkelt en waarbij de scheuten er opgezwollen, misvormd en verkleurd uitzien. Verder bestaat er nog weinig praktijkervaring mee.
• Champion: Afkomstig uit de USA (1890). Rijpt gelijk met tot iets later dan Peregrine. Zeer grote sterk behaarde vruchten met weinig blos. Door de geringe blos en de sterke beharing is het uiterlijk minder aantrekkelijk, echter het witte vruchtvlees smaakt goed. Zeer sterke groeikracht. Kan erg vruchtbaar zijn en moet dan sterk worden gedund. Ook geschikt voor de teelt in de kas.
• Vaes Oogst (ofwel Half Oogst): Afkomstig uit België. Rijpt wat later dan Peregrine. Vrucht witvlezig met redelijke smaak. Sterke groeikracht.
• Benedicte (ofwel Meydicte): Een nieuw ras uit Frankrijk (M. Meynaud). Omstreeks 1988 gevonden als een zaailing van onbekende herkomst. Omstreeks 1995 geïntroduceerd. Geeft kleine donkerroze bloesems met weinig sierwaarde. Rijpt in de eerste helft van september. Geeft zeer fraaie grote vruchten met een rode blos en relatief lichte beharing. Het witgroene vruchtvlees heeft een los liggende steen en is sappig met een goede smaak. De vruchten zijn redelijk goed houdbaar en goed transporteerbaar. Goede productiviteit. Waardevol ras vanwege de geringe vatbaarheid voor de krulziekte. Verder bestaat er nog weinig praktijkervaring mee.
• Wassenberger, Kernechter vom Vorgebirge, Roter Ellerstädter en Reine de Vergers zijn allen oude zaadvaste rassen welke zo veel gelijkenis vertonen dat deze tot dezelfde groep worden gerekend. Veelal betreft het lokale typen, ontstaan doordat er variatie aanwezig is tussen de uitgezaaide exemplaren van deze (min of meer) zaadvaste rassen. Door voortdurende selectie is de Wassenberger waarschijnlijk het meest aangepast aan het Nederlandse klimaat. De naam van de Wassenberger is waarschijnlijk te herleiden naar het Duitse dorp Wassenberg dat vlak over de Nederlandse grens ligt tussen het Limburgse Vlodrop en het Duitse Erkelenz. De vruchten rijpen in de eerste drie weken van september en zijn middelgroot, wit vruchtvlees met rood om de losse pit. Goede smaak, al kan de kwaliteit afnemen als gevolg van de weersomstandigheden in die tijd van het jaar. Krachtige groei. Kan erg vruchtbaar zijn en moet dan sterk worden gedund. Regelmatig wordt gerapporteerd dat de rassen uit de Wassenberger-groep minder vatbaar zouden zijn voor de krulziekte.
• Fertile de Septembre (RGF): Eveneens een oud zaadvast ras van onbekende herkomst. Rijpt de tweede helft van september met middelgrote rood gekleurde vruchten met wit vruchtvlees. Weinig tot gemiddeld vatbaar voor de krulziekte en weinig vatbaar voor monilia. Kan erg vruchtbaar zijn en moet dan sterk worden gedund.

Perzikkrulziekte, ook wel koublarenziekte genoemd, is een pathogene schimmelziekte veroorzaakt door Taphrina deformans die voorkomt bij perzik-, nectarine-, abrikoos- en amandelbomen.

Kenmerken: Als gevolg van de aantasting door Taphrina deformans vertonen de bladeren in het voorjaar zeer ernstige misvormingen die zich vaak aan de uiteinden van de takken bevinden. De misvormingen verkleuren eerst rood en daarna geelbruin. Aangetaste bladeren zijn bros. Bij een zware aantasting kunnen ook de jonge vruchten en zelfs gehele taken aangetast worden en afvallen. De ziekte ontstaat in het vroege voorjaar op het ogenblik dat de knoppen uitlopen en de boom bloeit. Eind mei zijn de sporen rijp en verspreiden ze zich weer met behulp van de regen en wind door de boom en nestelen zich weer op de knoppen.[1]
Later in het seizoen (juni) groeit de boom door de aantasting heen en vormt hij nieuw blad, ten einde midzomer is er geen spoor meer van de ziekte te bekennen. Daar de bladval echter plaatsvindt in een periode dat het uiterste van de boom wordt gevergd - nieuwe knoppen en scheuten ontwikkelen zich in deze periode - kan de boom ernstig verzwakken. Dit mede doordat het tijdelijk ontbreken van het blad ook de productie van voedingsstoffen (assimilatie) tijdelijk op een laag pitje doet staan. Indien de schimmelziekte gepaard gaat met een overvloedige vruchtzetting kan er tevens ernstige schade ontstaat aan de vruchtkwaliteit, scheutgroei en vorming van nieuwe bloemknoppen. Daarnaast doet de aandoening de vitaliteit van de boom jaar na jaar afnemen, waardoor de boom steeds meer moeite krijgt om door de aantasting heen te groeien. De boom kan uiteindelijk een kwijnend bestaan gaan leiden en afsterven. De krulziekte is de belangrijkste reden dat perzik en aanverwante bomen in particuliere tuinen weinig voorkomen.
Van enkele perzikenrassen (zoals 'Revita' en 'Benedicte' is bewezen dat ze minder vatbaar zijn voor de krulziekte.[2] Er is echter ook bij deze rassen geen sprake van een volledige resistentie, doch van een deelresistentie. Ook de bomen van deze rassen kunnen derhalve wel worden aangetast, maar de aantasting is gemiddeld genomen minder hevig en de bomen groeien sneller door een aantasting heen. Er zijn (nog) geen nectarine-rassen bekend welke een deelresistentie tegen de krulziekte bezitten.
Veel bomen hebben tevens last van de gomziekte door uitputting ten gevolge van krulziekte of te veel vruchten. Pleksgewijs treedt er uit takken en de stam vocht uit dat opdroogt tot bruingekleurd gom.

Op het ogenblik dat de ziekte zichtbaar wordt op de bladeren is de aandoening op dat ogenblik niet meer te bestrijden. Pluk de aangetaste bladeren voordat het witte dons verschijnt, zo wordt de infectiedruk teruggedrongen. Indien de aantasting gepaard gaat met een overvloedige vruchtzetting is het uitdunnen van de vruchten noodzakelijk zodat de boom een extra impuls krijgt om de ziekte te overgroeien. Dit kan best gebeuren op het ogenblik dat de vruchtjes de grote van een hazelnoot hebben.
De krulziekte kan chemisch bestreden worden door middel van een bespuiting met bepaalde fungiciden (schimmelbestrijdingsmiddelen). De bespuiting moet plaatsvinden op het moment dat de knoppen gaan schuiven (eind februari). Bij een hevige aantasting in het voorafgaande jaar moet de bespuiting vervolgens worden herhaald met een interval van 10-14 dagen, tot de bloeiperiode. Tijdens de bloei kan beter niet worden gespoten. Beginnen met spuiten als de ziekte al wordt waargenomen heeft weinig zin. Van de volgende fungiciden is bekend dat ze werkzaam zijn tegen de krulziekte: ferbam, thiram, ziram, dithianon, chloorthalonil, dodine en middelen op basis van koper (zoals koperoxychloride en Bordeauxse pap). Het is de werkzame stof die hier wordt genoemd; deze stoffen kunnen onder diverse handelsnamen op de markt zijn. Er dient steeds te worden nagegaan of de genoemde middelen volgens de lokale wetgeving zijn toegelaten voor dit gebruik.
Ook plantversterkende middelen (aftreksel van heermoesgier) en goede buurplanten (zoals knoflook, Oost-Indische kers en mierikswortel) aan de voet van de boom zouden een goed resultaat geven.[3]
Ten slotte is de standplaats eveneens bepalend voor de vatbaarheid voor de ziekte, een goede keuze hierbij is een zonnige beschutte plaats nabij een schutting of muur zodat de warmte stralen kunnen terugkaatsen.

Taphrina deformans (syn. Exoascus deformans) is een schimmel uit de familie van de zakjeszwammen die de perzikkrulziekte veroorzaakt en voorkomt op perzik-, nectarine-, abrikoos- en amandelbomen.

Taphrina deformans is een hogere schimmel die in het blad leeft en geen vruchtlichaam vormt.
De sporen worden gevormd in eenvoudige asci (sporenzakjes) op het blad in tegenstelling tot het schotelvormig vruchtlichaam dat kenmerkend is voor tal van andere zakjeszwam-soorten. De sporen, zo toont onderzoek aan, verspreiden zich vanaf de bladeren en overwinteren op de bast van de boom.
Wanneer de omgevingstemperatuur stijgt boven de 10°C worden de sporen actief. Klimt de temperatuur op tot 16°C stopt de infectie en boven de 19°C sterven de ontkiemende sporen af. Tijdens de infectieperiode is neerslag van vitaal levensbelang voor de schimmel. Onderzoek toont aan dat er minimaal 3 mm neerslag nodig is om een infectie uit te lokken en minimaal 12 millimeter om de kiemende sporen te verspreiden over gans de boom.
Daaropvolgend is een vochtige periode vereist van minimaal 24 uur nodig, waarbij de boom niet langer dat vier uur weer droog is.[1]
Eind mei verschijnt een witte donslaag met sporenzakjes op de gedeformeerde bladeren, de sporen zijn rijp. Ze verspreiden zich met behulp van de regen en wind door de boom en nestelen zich weer op nieuwe knoppen en in de bast.

Informatie, teelt:  De oorspronkelijke wilde vormen van onze rassen van Prunus persica kwamen uit Midden en Noord-China. Via Voor-Azië en het Middellandse-Zeegebied kwamen ze naar Europa, waar ze eeuwenlang in orangerieën en kloostertuinen werden geteeld. Het zwaartepunt van de Europese teelt ligt in Zuid-Frankrijk, Noord-Italië en Griekenland vanwege het gunstige klimaat. Tegenwoordig worden ze ook in Hongarije en Oostenrijk verbouwd. De perzik en de nectarine zijn ideale fruitbomen voor de tuin.

Deze meestal boom- of struikachtig groeiende plant wordt als laagstam geteeld tot maximaal 3 m hoogte. De bladeren zijn smal, lang en weinig behaard. De roze bloemen zijn zeer fraai. Alle rassen zijn tweeslachtig en op enkele uitzonderingen na zelfbevruchtend. Men hoeft dus geen andere bomen te planten om de oogst veilig stellen. De vruchten zijn betrekkelijk groot, afhankelijk van het ras tot meer dan 400 gram, rond tot elliptisch, en ze hebben aan één zijde een buiknaad. De perzik heeft een fluwelige geelrode huid.

De bloemen zijn erg vorstgevoelig, de bomen hebben beurtjaren. Kies vooral een goede, zonnige, hooggelegen standplaats uit. Een goede hergroei bekomt men als men bij het planten de lange twijgen op 1/3 insnoeid. De beste planttijd is februari.

De meeste perzikrassen zijn erg gevoelig aan de krulziekte. Rassen die waarschijnlijk tolerant zijn voor deze schimmel zijn ´Lieveling´, ´Reine de Vergers´, ´Red Haven´ en ´Fertile de Septembre´.

Smaak:  Men heeft witvlezige perziken en ook geelvlezige perziken. Boomgerijpte witvlezige perziken zouden het lekkerste zijn. Op droge, arme zandgronden is als onderstam de perzikzaailing het meest geschikt. De kwaliteit van de smaak hangt echter meer af van de vruchtgrootte, groeiplaats, ras en rijpheid dan van de kleur van het vruchtvlees.

Plukken: Belangrijk is ook het uitdunnen van de vruchten. Een overmatige vruchtzetting is een aanslag op de boom en resulteert in kleine vruchten en onvoldoende groei van de scheuten. Ongeveer vier weken na de bloei worden de overtollige vruchten verwijderd, zodanig dat de onderlinge afstand tussen twee vruchten minstens een handbreedte bedraagt. Rijping volgt binnen twee of drieweken. De vruchten aan de boom laten rijpen, om de drie dagen plukken en ze laten narijpen, zodat het vruchtvlees gemakkelijk loslaat van de schil en de pit. De overgebleven vruchten kunnen vervolgens verder groeien en rijpen.

Standplaats:  Een zonnige standplaats en een kalkrijke grond zijn nodig. Te natte standplaatsen zijn nefast. Ze hebben weinig ruimte nodig en behoeven nauwelijks te worden bespoten. De aan de boom gerijpte vruchten zijn vaak net zo lekker als de geïmporteerde vruchten. Perziken hebben vooral veel water nodig tijdens intensieve celdeling, dat wil zeggen kort na de bloei en vlak voor de rijping van de vruchten.

Aankoop:  In het algemeen plant men uitsluitend eenjarige, veredelde planten aan, omdat de oudere exemplaren slechts langzaam groeien en zich haperend verder ontwikkelen. Men plant bij voorkeur in het voorjaar en plaatst de bomen van tevoren een dag lang in water. Snij de sterkere wortels aan het uiteinde glad af en controleer op gezondheid (het snijvlak moet wit zijn).

Planten: Men plaatst de boom in een diep gat, zodanig dat de entplek ongeveer een handbreedte boven de grond uitsteekt. Het gat wordt aangevuld met humusrijke tuingrond (zonder turfmolm) en drukt de wortels voorzichtig aan. Giet meermaals rijkelijk en dek de boomschijf tegen uitdrogen af met humus, turfmolm, stro of zwarte folie. Ook daarna geeft men regelmatig water. De bomen worden op een onderlinge afstand van 4-5 m aangeplant. De boom moet gesnoeid worden in overeenstemming met de gereduceerde wortelmassa.

Vermeerdering: door veredelen op onderstam door oculatie
• Standplaats lichtbehoefte: zon
• deze plant is vorstgevoelig
• geschikt voor een solitaire positie in een beplantingsschema
• deze plant verlangt een kalkhoudende bodem (pH 6,5 of hoger)

Prunus algemeen :

Sierstruiken, heesters, halfstammige of hoogstammige bomen die weinig nieuwe scheuten geven. Ze hebben de neiging om met hun hoofdtak door te groeien tot een boomvorm. Op jeugdige leeftijd is het voornaamste doel model in te brengen.
Bij deze soorten beperkt zich het snoeien tot het weghalen van het aanwezige dode hout, het wegnemen van verkeerd geplaatste takken, het wegnemen van overtollige takken en het verwijderen van wilde scheuten.
Beschadigde of afgeknapte takken snoei je weg tot op een zijtak eronder (als die aanwezig is).
Door veel te snoeien kan gommen ontstaan waardoor takken gaan afsterven.
Bij deze categorie horen onder andere volgende soorten met hun cultivars:
Prunus avium
Prunus blireinana
Prunus cerasifera (kroosjespruim)
Prunus cerasus
Prunus effusa
Prunus incisa
Prunus mahaleb
Prunus sargentii
Prunus serrulata
Prunus subhirtella
Prunus virginiana
Prunus yedoensis
Bij boomvormen kunnen scheuten aan de stam groeien. Tenzij u de stam nog wil laten aandikken (jeugdfase) deze zijscheuten aan de stam steeds kort wegsnoeien.

Berichten over deze plant