MijnTuin.org
Wil je gepersonaliseerde informatie ontvangen over jouw tuin?
Heb je reeds een MijnTuin.org account? Aanmelden
Registreer je nu gratis!
Foto: Asperge Asperge +

Groeit in 895 tuinen

Latijnse naam
Asparagus officinalis
Hoogte
0 - 200 cm
Planten tags

Algemene omschrijving

Een buitenbeentje in ons groenteassortiment is de asperge. Deze vaste plant komt in het wild voor in onze duinen. In hetzelfde geslacht horen enkele populaire kamerplanten thuis (bv. Asparagus densiflorus ‘Sprengen’). De teelt van wit gehouden, jonge zachte stengels was al bekend bij Grieken en Romeinen.

Asperges zijn nog steeds dure exclusieve groenten, die alleen in april, mei en juni vers te koop zijn. De vele arbeidsuren en de lange tijd dat het gewas de grond bezet houdt, verklaren de hoge prijs.
Voor de iets gevorderde liefhebber is het kweken van deze fijne delicatesse een ware uitdaging. Als hij een goede grond heeft en de nodige tijd aan de teelt kan besteden, is de kans op succes groot.

De teelt van groene asperges wint bij ons meer en meer aan bekendheid. Ze is vrij eenvoudig en levert malse, sterker smakende en voedzamere asperges op die iets minder lang moeten koken dan de witte. Groene asperges worden voornamelijk geteeld in Canada en de VS, en ook wel in Italië en Frankrijk. In Zuid-Frankrijk worden ook de zogenaamde onechte groene (faux verts) geteeld, waarvan alleen de bovenste 10 cm groen, en de rest wit is.

Beroepsmatig worden de witte asperges in België meestal op gemengde familiebedrijven geteeld en vooral in enkele regio’s: Klein-Brabant (Bornem, Puurs en Kalfort) de streek van Haacht, Tremelo en Werchter, de streek van Heusden en verder hier en daar in de Kempen en West-Vlaanderen.

1. Plant

De asperge is een meerjarig kruidachtig gewas waarvan stengel en loof in de herfst telkens afsterven. De vertakte wortelstok of klauw overwintert. In het voorjaar ontwikkelen zich daaruit stengels, die slechts wit blijven zolang ze in het donker onder de grond groeien. Eens boven de grond worden ze groen onder invloed van het licht. Als de dunne stengels niet geoogst worden, vertakken ze na korte tijd en vormen fijne naaldvormige blaadjes. De plant kan 1,5 tot 2 m hoog worden. Er zijn mannelijke en vrouwelijke planten. Beide hebben vele klokvormige bloempjes, maar bij de vrouwelijke ontstaan daaruit groene en later rode bessen die elk 3 tot 6 zwarte, ronde zaden bevatten. Mannelijke planten zijn ongeveer 25% productiever.
De wortelstok is in feite een onderaardse stengel, die elk jaar nieuwe knoppen vormt, steeds in dezelfde richting. Daardoor verplaatsen de planten zich in de loop der jaren. De fijnere wortels gaan zeer diep.

2. Teeltwijzen

Van de gewone of witte asperge oogst je de jonge stengels die wit en mals moeten blijven. Daartoe maak je een aarden wal bovenop de plantrij. De stengels moeten eerst doorheen de opgebrachte aarde groeien en worden gesneden vlak voor het moment dat ze aan de oppervlakte komen.
Groene asperges worden zonder zo’n aarden berm gekweekt, en hebben dus hun normale, groene kleur. De planten verschillen eigenlijk niet van de witte, het zijn alleen maar speciale cultivars die voor deze teeltwijze worden geselecteerd.

Witte asperge
Asperges worden op een totaal andere maniegekweekt dan andere groenten. Het ritme van de teelt is meer te vergelijken met dat van fruitgewassen: eerst plantjes opkweken of kopen, die enkele jaren verzorgen zonder te oogsten, en daarna vele jaren oogsten als het gewas tenminste goed wordt verzorgd.
Het jaar voor je met de teelt wilt starten, zaai je plantjes in maart – april op een apart zaaibed. Aan deze plantjes komt het typische aspergeloof dat je ongemoeid laat. In de herfst sterft het loof af en in november of december knip je het af en breng je het naar de composthoop.
In het eerste teeltjaar kies je de beste plantjes van het zaaibed uit om in april naar het definitieve -aspergebed te verhuizen. Ofwel koop je bij een kweker planten van een jaar oud. In het eerste, en ook in het volgende jaar, mag het loof zich vrij ontwikkelen en wordt het na het afsterven verwijderd. In het voorjaar van het derde teeltjaar, hoog je het aspergebed in verschillende stappen op tot een hoogte van 35 tot 40 cm. De berm die zo ontstaat, plat je bovenaan mooi af.
Rond eind april zie je dan aan het plaatselijke barsten van de grond dat de eerste stengels spoedig zullen verschijnen. De oogst kan beginnen, maar blijft dit jaar beperkt tot een duur van 25 tot 30 dagen. Daarna mogen de stengels doorgroeien en werk je de berm weg. In het najaar weer het loof afsnijden en composteren.
Het vierde jaar is het eerste volwaardige productiejaar. Na het opzetten van de bedden in het voorjaar begint de oogst opnieuw rond eind april. Dit keer duurt ze een vijftigtal dagen. Na 24 juni (Sint-Jan) snij je geen asperges meer, wordt de grond van de berm weggehaald en mag het loof zich vrij ontwikkelen, waardoor de wortelstokken opnieuw reservestoffen opslaan. In het najaar wordt het afgestorven loof afgesneden en gecomposteerd, om overwintering van aspergekever en aspergevlieg te beletten.

De volgende jaren verlopen net als het vierde jaar. Het zijn productiejaren waarin je telkens op dezelfde manier te werk gaat. In de loop van de jaren daalt de oogst geleidelijk. Gewoonlijk zijn de planten het tiende of twaalfde jaar zo uitgeput dat de aanplant opgeruimd wordt. Er moet nu een nieuw aspergebed worden aangelegd op een andere plek.
Het laatste jaar kan je van de oude uitgediende planten blijven oogsten, ook na 24 juni, en dit tot volledige uitputting. Als je de oude klauwen in het voorjaar in de serre uitplant, behaal je dat laatste jaar nog een hogere opbrengst.

Groene asperge
Het grote verschil met de teelt van gewone asperges is dat de groene niet in opgehoogde bedden groeien, maar gewoon op vlakke bedden, boven de grond. Onder invloed van het licht krijgen ze een groene kleur. De oogst is veel gemakkelijker. Daarnaast zijn er slechts kleine verschillen. Een cruciaal punt bij deze teelt is de groeisnelheid: groene asperges die vanwege te lage temperaturen traag opgroeien, worden vezelig. Een tunnel van doorschijnend plastic verhoogt de groeisnelheid.

3. Rassen

In principe kunnen alle rassen zowel voor de teelt van witte als groene asperges gebruikt worden. Toch leent de ene zich beter voor de groene teelt dan de andere.
Enkele belangrijke groepen zijn:
• Oude handelsrassen: worden onder invloed van het licht snel blauw en zijn gevoelig voor voetziekte (Fusarium). Bij amateurtuiniers zijn ze zeer populair vanwege hun onovertroffen smaak. Vroege van Argenteuil is een oud Frans ras, vooral bekend in Frankrijk, Spanje en Italië. Het is een laag en compact gewas dat dikke stengels vormt. De kop wordt lichtpaars onder invloed van het licht.
Roem van Brunswijk is een oud Duits ras met matige opbrengst, heterogene samenstelling, late productie, dunne stengels en een goede levensduur. Dit ras is vooral bekend in Duitsland, Nederland en België.

• Hybriderassen: zijn zeer productief, uniform en tamelijk resistent tegen Fusarium. De nadruk ligt vooral op de ontwikkeling van mannelijke hybriden. Nederlandse rassen: voor de gewone teelt zijn er de selecties van het basisras Limbras. De allernieuwste hybriden zijn Franklim, Backlim, Gijnlim, Thielim, Grolim.
Duitse rassen: Jupiter, Lucullus, Vulcan.

• Buitenlandse rassen: ieder teeltgebied ontwikkelt zo zijn eigen rassen, waarvan er soms ook ingevoerd worden. Connovers Colossal is ontstaan in Amerika. Mary Washington is hiervan de bekendste selectie. Het is een klassiek Amerikaans handelsras, geschikt voor groene teelt en vooral van belang als ouder van Limburgia. Deze rassen worden vooral gebruikt voor de productie van ¬groene asperge.

4. Bodem

Witte asperges
Asperges blijven tien of twaalf jaar in dezelfde grond staan. De eisen die je aan die grond moet stellen, liggen dan ook hoog. Asperges, zeker de witte, groeien niet op alle gronden.
Ze vragen:
- zand- tot lichte zandleem: zwaardere gronden zijn te laat opgewarmd om voor 24 juni nog veel te produceren en de asperges groeien moeilijk doorheen de zware bedden.
- een pH (KCI) van minimum 5,5 en liefst 5 en 7 tot 6 voor lichte gronden (een hoge pH dus). Op zwaardere grond ongeveer 6,5.
- humusrijke grond, voor regelmatige vochtvoorziening en voeding (2 tot 3% organische stofgehalte).
- een niet te hoge grondwaterstand: in natte grond stijgt de kans op voetziekten en als de klauwen nat liggen, sterven ze af door luchtgebrek. De hoogste grondwaterstand voor een goede productie is 100 cm onder het maaioppervlak.
- geen storende lagen in de bodem: de grond moet diep bewortelbaar zijn, liefst één meter diep. Grondbewerking tot 30-40 cm diep is aangewezen.

Groene asperges
Groene asperges zijn iets vlugger tevreden. Hun voorkeur voor zandgrond is veel minder uitgesproken omdat ze bovengronds geoogst worden. Ook op zwaardere gronden zijn ze goed te telen, als de grond maar goed en diep wordt losgemaakt.

5. Bemesting

In tegenstelling tot de meeste andere volle grondsgroenten duurt de aspergeteelt meerdere jaren. Sommigen geven een advies in tweefasen: één voor het plantjaar en één voor de volgende jaen. Omdat de behoeften aan voedingsjastoffen van jonge en oudere aspergeplanten nagenoeg dezelfde zijn, zullen we slechts een bemestingsadvies geven. Het bemestingsadvies geldt per are per jaar.

Vroeger dacht men dat aspergeplanten sterk bemest moesten worden. Door een te sterke bemesting trad er echter dikwijls een opbrengst- en kwaliteitsvermindering op.
Stikstof wordt door de aspergeplanten slechts in zeer kleine hoeveelheden opgenomen. Te veel stikstof geeft weke planten. Voor kalium zijn ze anderzijds dankbaar. We zullen de asperges dus jaarlijks een keer bemesten met een hoeveelheid compost aangevuld met een matige hoeveelheid kalium.

Bij aanleg van het productieveld wordt de compost op de bodem van de groeve (zie Planten) aangebracht. In de zomer van dat teeltjaar is een niet-winterharde groenbemester op zijn plaats. Die zaai je tussen de aspergerijen. Rapen worden geschikt bevonden, vlinderbloemigen niet. Bodembedekking met gazonmaaisel is steeds aangewezen. Op de aspergebedden in productie kan je de compost in maart oppervlakkig inwerken. Anderen brengen de compost jaarlijks vlak na de oogst in de greppels vóór de aspergeruggen weer afgebroken worden. De totale compostgift toedienen in twee maal (een helft in het voorjaar, de andere na de oogst) wordt ook toegepast. Een bemesting na de oogst stimuleert de stengelgroei.

De kalium kan je het best direct na het oogstseizoen geven. Aangezien asperges positief reageren op de aanwezigheid van chloor zijn, kan je chloorhoudende kaliummeststoffen toedienen.
Een goede pH-(KCl) waarde voor asperges ligt tussen 5,5 en 5,9. Als de pH lager is, lost magnesium vlugger op waardoor deze meer onderhevig is aan uitspoeling. Het optreden van magnesiumgebrek – verkleuren, verdrogen en uiteindelijk afvallen van de toppen van de bladeren – zal dus eerder een teken zijn van te lage pH. Bij het bekalken kan dan het best gebruik gemaakt worden van een magnesiumhoudende kalkmeststof (bv. dolomiet).

Dit bemestingsadvies geldt ook voor groene asperges.

6. Standplaats

Asperges behoeven een apart plaatsje, waar ze hun leven lang rustig kunnen blijven staan. Je kan ze in een rij langs een pad zetten, of ze een plaats geven in de kruidentuin of de siertuin.

Zowel op het zaaibed als op het productiebed mogen nog nooit voordien asperges gestaan hebben. Zelfs tot twintig jaar na de opruiming van een aspergeveld, sterven nieuwe aspergeplanten er af.
Recent onderzoek voor de beroepsteelt geeft een nieuwe mogelijkheid. Tijdens de eerste aspergeteelt raakt de bodem besmet met de schimmel Fusarium oxysporum. Na herinplant dringt de schimmel de wortels binnen en veroorzaakt plaatselijk verrotting van het wortelweefsel. Een biologische grondontsmetting is mogelijk. Hiervoor wordt plantmateriaal diep en homogeen door de grond gemengd en met luchtdicht plastic afgedekt. De aard van het plantmateriaal is minder belangrijk, als het maar snel verteerbaar is. Je doet dit het best in de zomer. Na een dag is alle zuurstof in de bodem op. Vanaf dat moment wordt het materiaal gefermenteerd. De afbraakproducten van de fermentatie spelen een rol bij de doding van schimmels en nematoden. Om welke stoffen het precies gaat wordt nog onderzocht.
Een ander plekje zoeken voor je aspergeteelt is echter nog steeds de beste optie.

7. Opkweken

Zelf aspergeplantjes uit zaad opkweken is precisie¬werk. Het zaaibed moet op alle vlakken zeer goed zijn:
- er mogen nooit eerder asperges gestaan hebben (omwille van aspergemoeheid).
- de grond moet goed bewortelbaar zijn, er mogen dus geen storende lagen zijn.
- het moet lichte grond zijn.
Einde maart tot half april zaai je buiten op rijtjes (30 cm tussen de rijen x 5 cm in de rij) ongeveer 1,5 cm diep. Pas na 5 tot 6 weken komen de plantjes boven. Het zaad 48 uur voorweken in water van 25-30°C verkort de kiemduur met 2 tot 3 weken.

Als het loof ongeveer 10 cm hoog is, dun je uit in de rij tot op 12-15 cm. Verder moet je alleen wieden. In het najaar sterft het loof af en wordt het afgesneden. Indien het loof door een ziekte of plaag is aangetast kan je het het best verbranden. Gezond loof kan evengoed worden gecomposteerd. Zet vooraf markeringsstokjes bij de planten, zodat je ze in het voorjaar gemakkelijk terug kan vinden.
Onder koud glas kan je al rond 20 maart zaaien. Rond half mei kan je de afgeharde plantjes buiten planten. Deze planten zijn sterker.

8. Planten

Aspergeklauwen plant je met de meeste zorg en omzichtigheid op hun definitieve standplaats. De volgende tien jaar blijven ze immers ter plaatse. In de regel plant je 1 jaar oude planten. Soms krijgen tweejarige planten de voorkeur. Die hebben forsere klauwen en hebben bovendien soms al gebloeid, zodat je de vrouwelijke planten aan de bessen kan herkennen en verwijderen. Mannelijke planten brengen immers meer op.
Groene en witte asperges plant je op dezelfde manier.

Aanleg plantbed
Het planten gebeurt in groeven of voren. Graaf in noord-zuid richting een groeve uit van 20 cm diep en 40 cm breed. Een in noord-zuidrichting aangelegde berm warmt aan beide zijden goed op. De uitgehaalde grond komt aan weerszijde van de groeve. Maak nu de bodem van de groeve los met de spitriek, breng de nodige kalk aan, meng die door de losgemakte grond, en doe daarna hetzelfde met de compost.
De lengte van de groeve hangt af van het aantal planten en de gebruikte plantafstand die kan gaan van 30 tot 60 cm. Met het oog op schimmelziekte is een niet te nauwe plantafstand aanbevolen, (40 of 50 cm). Tussen twee groeven laat je 160 tot 180 cm.

Planten rooien
De plantjes die je zelf uit zaad opgekweekt hebt, haal je rond einde maart uit de grond. Wacht er mee tot de knoppen beginnen uit te lopen. Steek de klauwen dan voorzichtig los met een riek en schud de aarde eraf. Controleer ze nauwgezet. Alleen gezonde klauwen met minsten 8 dikke vlezige wortels en 5 knoppen komen in aanmerking. Klauwen met een groenachtige schimmel (kroonrot) gaan er hoe dan ook uit. Het scheiden van mannelijk en vrouwelijke planten is op dit moment nog niet mogelijk. De -geselecteerde klauwen ¬worden zo snel mogelijk op hun definitieve plaats geplant.

Planten kopen
Op de markt – of beter nog bij een aspergeteler – kan je ook plantjes kopen. Controleer ook hier de kwaliteit en koop geen planten die er niet te vers meer uitzien. Als je ze niet onmiddellijk kan ¬planten, moet je de klauwen koel en uit de wind bewaren, liefst met een vochtige doek erover om ze tegen uitdrogen te beschermen.

Planten
Het planten tenslotte gebeurt einde maart, begin april. Op de bodem van de groeve maak je kleine molshoopjes van ongeveer 5 cm hoog en met een diameter van zo'n 20 cm. Daarop leg je de klauw. De wortels worden mooi naar alle kanten gespreid. De groeipunten (of neuzen) van de klauwen moeten alle in dezelfde richting wijzen, bv. naar het zuiden. Anders groeien de asperges na enkele jaren naast het bed. Dan worden de groeven met de uitgehaalde grond weer opgevuld tot de neuzen 6 tot 7 cm onder de grond zitten.

Bij aanhoudend droog weer is gieten noodzakelijk. In de loop van de zomer wordt de groeve geleidelijk weer helemaal dichtgemaakt. Er kan dan mulch aangebracht worden.

9. Teeltzorgen

Eerste en tweede jaar
Hou de aspergebedden onkruidvrij, mulch eventueel met gazonmaaisel. Vergeet niet de nodige bemesting aan te brengen. De planten mogen hun gang gaan. Tussenteelt van laagblijvende groenten is nu mogelijk (bv. struikprinsessen, sla, andijvie). Het is dikwijls aangewezen de slanke, kwetsbare stengels op te binden aan koorden of aan stokken. In oktober wordt het loof geel. Je snijdt het af wanneer het volledig afgestorven is, liefst op 10 cm onder de grondoppervlakte, en je composteert het. Zet op dat moment – als dat nog niet gebeurd is – stokken aan begin en einde van elke rij zodat je ze gemakkelijk kan terugvinden.

Derde jaar
Het derde jaar mag de eerste oogst worden verwacht en moet je bij de teelt van witte asperges – einde maart – voor het eerst een verhoogd bed boven de planten maken. Dat gaat zo: aan beide zijden van de rij aspergeplanten schep je grond weg, die je bovenop de planten brengt. Zo ontstaat een berm, met aan beide zijden twee greppeltjes. De basis van de berm is 50 tot 60 cm breed, ¬bovenaan is hij nog 35 cm breed.


Als je te koude grond aanbrengt, verlaat je de oogst. Daarom steek je in maart op de plaats waar de greppeltjes zullen komen, de grond al los zodat hij kan opwarmen. Wanneer de eerste scheuten zich aanmelden (einde maart), breng je de eerste 10 cm van de berm aan. Te laat opgemaakte bedden geven in het begin veel kromme asperges. De bovenkant van het bed wordt nu glad gemaakt, eerst met de hark en vervolgens door een jutezak met een weinig grond in over het bed te slepen. Zulk gladgestreken oppervlak is gewenst om goed te kunnen zien wanneer de asperges gaan bovenkomen.

Gewoonlijk hebben de eerste stengels zich tegen eind april door de grond naar boven gewerkt en de grond vlak vóór het bovenkomen, doen barsten. Het eerste oogstjaar mag je slechts ongeveer 25 dagen oogsten, dat betekent normaal 3 tot 4 stengels per plant. Daarna moet je de planten weer laten gaan, zodat ze weer voldoende reservestoffen kunnen aanleggen. Een tiental dagen na het einde van de oogst, maak je de grond in de plat gelopen greppels los en breng je er bemesting aan. Daarna neem je de grond van de berm voorzichtig weg en plaats je hem weer in de greppels zodat de grond weer vlak ligt. Om de stengels niet te beschadigen kan je in het midden rond de stengels wat grond laten zitten. Pas na de oogst mag je naast de rijen een niet-winterharde groenbemester zaaien. In het najaar opnieuw het verdorde loof 10 cm onder de grond met een mes ¬afsnijden en composteren.

Vierde tot twaalfde jaar
Het vierde jaar is het eerste echte productiejaar. Alles verloopt zoals in het derde jaar. Alleen mag je nu langer oogsten: ongeveer 50 dagen. Na 24 juni (Sint-Jan) mag je geen asperges meer steken, want dan put je de plant uit, wat ten koste gaat van de opbrengst in de volgende jaren.

10. Oogsten

Witte asperges
Het oogsten van witte asperges gebeurt met de hand en is een precies werk. De oogstklare stengels herken je aan een barstje in het gladde grondoppervlak op de plaats waar een stengel klaar is om erdoor te dringen. Om die stengel te oogsten kan je de grond er rond helemaal wegnemen en de stengel met een draaiende beweging lostrekken of met een gewoon mes afsnijden, waarna je het gat weer dichtmaakt en de grond glad strijkt. Beroepstelers gebruiken een speciaal aspergemes met een lange steel.


Aspergemes

Zij maken de putjes meestal wat minder diep, steken het mes naar beneden tot ze de stengel voelen en snijden die onderaan af. Van aspergemessen zijn er nog verschillende andere modellen in gebruik. Als je de asperges zonder verkleurde top wil oogsten moet je minstens 1 keer per dag het bed controleren en overal oogsten waar de barstjes doorbrekende asperges aankondigen.

Groene asperges
Groene asperges oogsten is heel wat eenvoudiger. Je snijdt de stengels liefst ’s morgens vroeg tegen de grond af als ze 20 tot 25 cm lang zijn. Ook bij groene asperges valt de eerste, lichte oogst pas in het derde jaar, en de eerste volwaardige oogst in het vierde jaar. Na 24 juni mag er eventueel nog wat geoogst worden, maar de planten moeten toch ook voldoende tijd krijgen om zich goed te ontwikkelen. Wanneer de asperges niet snel hebben kunnen doorgroeien ten gevolge van koud weer, is het binnenste mogelijk wat harder. Dunne stengels en ook stengels met losse koppen zijn volgens kenners niet minder van smaak.

11. Bewaren

Witte asperges
Als je de asperges niet onmiddellijk na het oogsten opeet, moet je ze enkele uren in koud water leggen, met een temperatuur die lager is dan 10°C. Veel langer dan 6 uur moet je ze er niet in laten liggen, want dan kunnen ze zuur worden. Daarna bewaren ze nog enkele dagen in de koelkast.

Een andere werkwijze is de verse asperges niet te wassen, maar onmiddellijk in een vochtige doek te wikkelen en in een koele kelder te leggen, waar ze dan nog enkele dagen bewaren. Niet bevochtigde asperges worden snel grauw en vezelachtig. Bewaring op langere termijn kan door inmaken.

Groene asperges
Geoogste stengels kan je vers eten. Je bewaart ze in een vochtige handdoek of in een plastic zak onderaan in de ijskast (maximum 1 week).

12. Zaadteelt

Alleen van de oude rassen kan je zelf zaad winnen, en dan nog alleen op voorwaarde dat er mannelijke en vrouwelijke planten aanwezig zijn, wat meestal wel het geval is. De beste manier is enkele uitgekozen exemplaren van elk geslacht in april-mei zonder te oogsten te laten doorgroeien. Deze planten bloeien dan eerder en worden door elkaar bevrucht. De oranjerode zaadbollen moet je in de herfst gewoon oogsten en de zaadjes eruit halen.

13. Ziekten en plagen

13.1. Aspergevlieg (Platyparea poeciloptera)

Dit roodbruine, 6 tot 8 mm grote vliegje is goed te herkennen aan de bruine zigzagvormige band op de vleugels. Tussen eind april en eind juli legt ze haar eitjes op de stengeltoppen van pas ¬opgekomen, jonge planten. De geelwitte made vreet zich door de stengel een gang naar beneden. De bovenste delen van aangetaste stengels buigen om en geven het geheel het beeld van een wandelstok.

Aspergeplant aangetast door de aspergevlieg.

Ze vergelen, groeien niet meer en sterven vaak af. De made verpopt in het ondergronds stengelgedeelte en wacht daar het nieuwe seizoen af.
Vooral bij temperaturen tussen 20 en 25°C vliegt de aspergevlieg rond. De grootste schade richt ze aan op 1-, 2- en 3-jarige planten. Oudere planten komen immers pas na 24 juni bovengronds, en dan zijn er nog maar weinig aspergevliegen. Schade komt het meest voor op percelen die uit de wind liggen. De aspergevlieg is in staat een hele aanplant te verwoesten.
De vlieg kan met lijmstoffen gevangen worden. De vlieg legt haar eitjes het liefst op jonge stengels. Door tijdens de oogst lijmstokken neer te zetten die op jonge aspergestengels lijken, kan je de vliegjes vangen en een aantasting beperken.

Sterk geurende kruiden naast de rijen asperges leggen, zou de aspergevlieg deels op afstand houden. Jonge planten die op beschutte plaatsen staan, lopen veel gevaar en dek je gedurende de vliegtijd het best af met insectengaas. In het najaar snij je al het verdorde loof 10 cm onder de grond af en laat je het goed composteren of geef je het mee met het huisvuil. De poppen zijn dan opgeruimd. Stengels die duidelijk aangetast zijn, kan je al vroeger wegsnijden. Spuiten met pyrethrum tijdens de vlucht kan, maar dat middel zou zeer regelmatig ingezet moeten worden om effect te hebben.

13.2. Aspergekever (Criocerissoorten)

Het aspergehaantje (Crioceris asparagi) is een 5-6 mm grote kever met blauwe kop, donkerrood borststuk en groenachtig tot blauwe dekschilden, met elk 3 gele vlekken erop. Een veel minder schadelijke variant is het twaalfstippelig aspergekevertje (Crioceris duodecimpunctata) dat glanzend lichtrood van kleur is en zes zwarte strepen per schild heeft.

Eind april - begin mei vliegt de eerste generatie kevers uit, zet eitjes af en vreet samen met de vuilgrijze tot vuilgroene larven die daaruit komen, aan stengels en loof van jonge planten. Door die vreterij krijgen we een kaal, verdorrend gewas. De larven verpoppen in de grond. Een tweede generatie richt rond eind juli en in augustus nog meer schade aan: de larven vreten aan alle bovengrondse delen, inclusief de bessen. Het resultaat van dit alles is een verzwakking van de wortelstok. De kevertjes overwinteren in de stengelstompen of in de bovenste grondlaag. Vooral ’s morgens vroeg kan je de kevers boven in het gewas vangen of ze eruit schudden, opvangen en doden. Het afsnijden en goed composteren van het loof is ook als maatregel tegen de aspergekever van nut.

De sluipwesp Tetrastichus asparagi verorbert heel wat eitjes van de aspergekever. Bovendien parasiteert ze ook op de eitjes van de aspergekever. Ze legt vier tot acht eitjes in een kevereitje. De larve van de aspergekever ontwikkelt zich normaal, maar in het lichaam van de keverlarve ontwikkelen zich ook enkele sluipwesplarven. Wanneer de keverlarve verpopt, ontwikkelen de sluipwesplarven zich volledig en ten koste van de keverpop. Uit de pop komt geen kever maar wel enkele sluipwespen.

13.3. Schimmels

Verscheidene schimmels kunnen het gewas vooral in volle zomer aantasten. Daardoor vergiftigt het loof en sterft het vroegtijdig af, wat voor de oogst van het volgende jaar niet veel goeds belooft. Asperges worden sneller aangetast naarmate ze op minder geschikte grond staan.

Voetziekte (Fusarium)
is de meest gevreesde aantasting. Bruinachtige rotte vlekken op de voet van de stengels, roze schimmelpluis op het afgesneden stengelstuk in de grond en vroegtijdig vergelend en afstervend loof (vandaar: stengelsterfte) zijn de symptomen die meestal vanaf augustus merkbaar zijn. Bij een ernstige aantasting wordt de teelt onmogelijk. Fusarium is eigenlijk een zwakteparasiet die afrekent met slecht groeiende planten. Het komt meer voor bij te lage pH, in te natte grond en in natte zomers. De verspreiding gebeurt via de lucht. Algemene schimmelpreventie is het enige dat we kunnen doen. Ook in de gangbare teelt is bestrijding moeilijk .

Grijsrot (Botrytis cinrea)
komt in natte zomers voor. Vergelende zijtakjes, met later grijs schimmelpluis zijn de bekende verschijnselen.

Aspergeroest (Puccinia asparagi)
geeft bleke vlekjes op het blad, met later binnenin een oranje puntje dat bruin en zwart wordt. Volledige loofvergeling is mogelijk. Kan zeer snel uitbreiden bij warm weer, vooral als er dan ’s nachts veel dauwvorming is. De schimmel overwintert op het verrotte loof. Het loof opruimen is dus een eerste vereiste.

Violetwortelrot (Rhizoctonia) treedt pleksgewijs op met loofvergeling en paars schimmelpluis op de achtergebleven stengelstompjes.

13.4. Topsterfte

Als de stengeltop ineens slap wordt en gaat doorhangen, spreken we van topsterfte, die vooral schade aanricht op 2e- en 3e-jaars aspergevelden. De oorzaken zijn van fysiologische aard:
- vochtgebrek op een moment van sterke groei (remedie: gieten);
- sterk wisselende weersomstandigheden;
- magnesiumgebrek;
- stikstofovermaat.

13.5. Andere

De kleine aspergevlieg of mineervlieg, en de bonenvlieg, zijn van minder belang. Andere belagers zijn aardrupsen, emelten en wild.

Uit: Handboek Ecologisch Tuinieren, Velt.