Deze niet-wintergroene clematiscultivar stamt uit Japan. Hij werd daar al voor 1836 gekweekt. De winterhardheid is matig, maar de bloemen zijn heel bijzonder. Ze hebben zes roomwitte bloembladen met heel lichte, groenig gele middenstrepen, maar in het hart staat een grote bos violetpaarse, bladachtige meeldraden.
De bloemen meten 8-10 cm in doorsnee. De planten kunnen (ongesnoeid) tot 4 m hoog worden. De bloei valt in de zomer (juni-juli). Het gepunt-eivormige blad is volgroen. Plant deze bijzondere cultivar op een beschutte, zonnige plek in humusrijke, voedzame, liefst iets kalkhoudende grond. Houd de voet van de plant beschaduwd.
Zorg voor een goede klimsteun. In de winter voor bescherming tegen strenge vorst beschermen. Als de plant vorstschade heeft opgelopen eventueel in maart de ingrevroren delen terugsnoeien.